Een casestudy: de Romazigeuners

Pubers waren het die vorig schooljaar samen met andere jonge nieuwkomers school liepen in de gang vlak bij mijn bureau. Eén van de onthaalklassen van het Gentse secundair onderwijs was in hetzelfde gebouw gevestigd als het bureau voor de opvang van volwassen nieuwkomers. Ze kwamen uit Slowakije, het waren Roma die met hun ouders onlangs in Gent waren komen wonen. Zoals in elke normale klas waren er sommigen die schitterend presteerden, anderen verveelden zich en moesten erg gestimuleerd worden om het vol te houden.
Hoe het na dat onthaaljaar verder ging met die jongeren, waar die minderjarige nieuwkomers daarna terechtkwamen, dat interesseerde ons vooral. Het onthaaljaar is bedoeld om uit te zoeken welke richting van het secundair onderwijs het meest geschikt is voor deze nieuwkomers en natuurlijk ook om Nederlands te leren. In de meeste thuislanden is er een leerplicht tot veertien of vijftien jaar en de stimulans om verder te leren is er dan ook klein. Tien procent stroomt door naar het algemeen secundair onderwijs, een minderheid naar het technisch, de meerderheid naar het deeltijds of het beroepsonderwijs. Dertig procent is nergens meer terug te vinden. Zijn ze vertrokken, zijn ze verhuisd? Niemand kan er uitsluitsel over geven.

Het Belgische asielbeleid

Deze regering wil de terugkeer van uitgeprocedeerde asielzoekers en vluchtelingen consequenter en gestructureerder aanpakken. Het regeerakkoord kwam onder andere tot stand door dit terugkeerbeleid te koppelen aan een versoepeling van de naturalisatiewet en een éénmalige regularisatiecampagne voor mensen zonder papieren die reeds lang in België verblijven. Wettelijk gezien is iemand die uitgeprocedeerd is (waarvoor geen procedure meer loopt) verplicht het land te verlaten. In de praktijk is dit niet zo simpel, aangezien uitgeprocedeerden zich meestal hevig verzetten tegen deze terugkeer. Denken we maar aan Semira Adamou en de reacties die dit incident teweeg bracht.Minister Duquesne van Binnenlandse Zaken wil kordaat optreden en naast individuele uitwijzingen kondigt hij ook collectieve uitwijzingen aan.

In september ‘99 kwam een eerste collectieve uitwijzing van Slowaakse Roma. Die was een reactie op de grote toestroom van Slowaakse en andere asielzoekers (vluchtelingen) in België, voornamelijk Roma, die vooral in Gent en Tienen verbleven. De steden hadden zelf aan de alarmbel getrokken. Bepaalde wijken, dikwijls de meer achtergestelde, konden de toevloed van vluchtelingen niet meer aan. Door de politie werden er 74 door Binnenlandse Zaken aangeduide personen (individuen) samengebracht in een gesloten asielcentrum en de volgende dag op een vliegtuig naar Slowakije gezet. Aangezien Binnenlandse Zaken enkel individuen viseerde werden families uit elkaar gehaald. Het werd een erg omstreden en druk besproken actie.

Omdat Slowaken geen visumplicht hebben, kunnen zij dit land vrij binnenkomen. Om hen te ontmoedigen werd reeds tweemaal de visumplicht voor Slowaken weer ingevoerd. Zodra ze aankomen vragen de meesten van hen asiel aan. Als reden voor hun asielaanvraag voeren zij de systematische discriminatie van de Roma in Tsjechië en Slowakije aan. Dat wordt echter door de Dienst Vreemdelingen Zaken (DVZ) niet als grondslag voor asiel aanvaard, hun aanvraag wordt bijna altijd ongegrond verklaard. (Een vreemdeling die beweert vervolging te vrezen in de zin van de Conventie van Genève is ‘elke persoon die uit gegronde vrees voor vervolging wegens zijn ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep of zijn politieke overtuiging, zich bevindt buiten het land waarvan hij de nationaliteit bezit en die de bescherming van dat land niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil inroepen.’)

Tegen die beslissing kunnen alle asielaanvragers beroep aantekenen. Indien de beslissing in beroep negatief is kan men het hele proces aanvechten voor de Raad van State. Dat is echter niet opschortend: mensen die in deze procedure zitten hoeven hiervoor niet in België te blijven. Zij kunnen dus ondertussen uitgewezen worden. Afgezien hiervan kan een definitieve beslissing of iemand hier al dan niet kan blijven tot drie jaar of meer op zich laten wachten. Intussen leven die mensen hier en gaan de meeste kinderen naar school.

Eind april werd door Binnenlandse Zaken een tweede reeks personen aangeduid voor uitwijzing. De twee betrokken steden, Gent en Tienen, stelden voor om het project op een humanere manier te laten verlopen. In Gent werd eerst door verschillende stadsdiensten nagegaan of de personen werkelijk uitgeprocedeerd waren en of zij geen aanvraag deden tot regularisatie. Er werd gekeken hoe hun gezinssituatie was. Aan de betrokken bevolkingsgroepen werd informatie verstrekt rond de mogelijkheden die ze hadden tegenover de op til zijnde maatregelen. Het terugkeerprogramma van de internationale organisatie voor migratie (IOM) werd er uitgebreid toegelicht. Eén van de opdrachten van de IOM is de terugkeer van niet rechtmatige (economische) vluchtelingen op een menselijke manier te laten verlopen. Hiervoor onderhandelt de organisatie met de thuislanden en ijvert zij voor een verbetering van de situatie van de betrokkenen. Zij die vrijwillig intekenen op dit programma krijgen de kosten van de reis betaald en een kleine premie afhankelijk van de gezinssituatie.

Vele Slowaken hebben gebruik gemaakt van de IOM-mogelijkheden. Volgens het Regionaal Project Asielvragers van Gent hebben van mei tot september 2000 182 volwassenen en hun kinderen in Gent en 55 volwassenen en hun kinderen in Tienen ingetekend op het IOM-programma.

De uitwijzing van mensen die niet intekenden op dit programma gebeurt nu gezin per gezin. Nadat de situatie van de betrokken personen werd onderzocht verloopt het snel en zonder er veel ruchtbaarheid aan te geven. Weinigen weten precies wanneer en hoe het gebeurt en over hoeveel gezinnen het gaat. Kinderen komen plots niet meer naar school, het huis staat leeg of er wonen andere mensen in.

Leerkrachten, brugfiguren, buren en wijkgenoten maken zich zorgen over het verdere lot van deze kinderen in hun thuisland. Vele geruchten doen de ronde dat zij systematisch in de scholen worden geweigerd en dat zij daar geen doorstromingsmogelijkheden hebben. Ondrej, Sylvia, Mario, Helena, Simona, Susanna, Roman, Tibor, Peter en anderen waren nergens meer te vinden.

Een lange voorgeschiedenis

De Roma zijn reeds rond de twaalfde eeuw in Centraal-Europa gesignaleerd. De eerste verwijzingen naar hen dateren uit de veertiende, vijftiende eeuw. Ze werden, voor zover bekend, overal aanvaard.

In 1697 werden de Roma bij decreet buiten de wet gesteld. (‘Het waren Turkse spionnen.’) Concreet betekende dit, dat men nooit gestraft kon worden voor misdaden tegenover Roma. Men kon ermee doen wat men wilde. Ze werden in heel Europa niet meer aanvaard, met als gevolg dat de Roma wel verplicht waren om al rondtrekkend te leven van bedelen en stelen. Zijzelf vinden dat gerechtvaardigd, wegens het lot dat hen beschoren is. Ze migreren dan ook naar landen waar ze minder bekend zijn. Overal worden zij als de armsten van de gehele bevolking beschouwd.

In de gebieden van Centraal-Europa die in het oorlogsgebied tussen Habsburg en het Ottomaanse rijk liggen, werden Roma ingeschakeld als smeden en bouwvakkers. In die gebieden (steden) werden de Roma en hun families getolereerd. De muzikanten waren geliefd bij de feodale heersers en het hof. In sommige landen raakte een deel van de Roma op die manier gesetteld.

In het midden van de achttiende eeuw werd de vervolging van de Roma per decreet opgeheven. Een nieuw decreet werd opgesteld met de bedoeling hen te assimileren. Allerlei maatregelen werden van kracht om hen te dwingen zich te settelen: nomadisme werd verboden, de Romataal mocht niet meer gesproken worden, kinderen werden weggehaald en in niet-Romagezinnen geplaatst. Er kwamen strikte regels voor hun huwelijken. Het decreet had één voordeel: de Roma werden erkend als een deel van de bevolking.

Ten tijde van Jozef II settelden vele Roma zich in Tsjechië en Slowakije of ze leidden er een semi-nomadenbestaan. De gesettelden specialiseerden zich in een aantal ambachten: tegelleggen, smeden, zink bewerken, manden vlechten en muziek. Jozef II wilde meer en hen ook christianiseren. Verschillende families raken geassimileerd.

Eind negentiende eeuw werd het verschil weer groter. Door de industrialisatie veranderde de mentaliteit, de handwerklieden boetten aan belang in. Voor WO I waren de meeste Roma ongeletterd en niet gemotiveerd om zich te ontwikkelen. Het was voor hen opnieuw moeilijk om een plaats te vinden in de gemeenschap.

In de eerste Tsjecho-Slowaakse republiek wilde men opnieuw de Romakwestie oplossen. In 1927 kwam er opnieuw een wet op de trekkende bevolkingsgroepen: ze kregen identiteitspapieren en toelating om ergens te overnachten. Door de verzuchting om ze te ‘civiliseren’ werden hen weer veel vrijheden ontnomen.

De tragedie van WO II

In het protectoraat Bohemië en Moravië (het huidige Tsjechië) verscheen in 1939 een edict dat alle Roma het recht ontzegde om te trekken. Wie dat wel deed werd in een kamp geplaatst. In 1942 werden onder het mom van de strijd tegen de criminaliteit vele Roma ‘preventief’ opgepakt. In augustus 1942 zaten er 6.500 Roma in kampen en werden er nieuwe gebouwd. De kampen werden geleid door Tsjechisch personeel, dat achteraf nooit werd gestraft. De meeste kampbewoners worden tussen ’43 en ’44 gedeporteerd naar Auschwitz en Birkenau. Er vertrokken 5.500 Roma, 583 kwamen er terug. In de Slowaakse republiek (die een niet-soevereine staat was onder protectie van het Reich) werd een fascistisch regime geïnstalleerd. De vervolging van de Roma was er ‘milder’. Ze werden ondergebracht in kampen voor asocialen. Er kwamen discriminerende wetten: ze mochten enkel het openbaar vervoer gebruiken op bepaalde tijdstippen en plaatsen, kinderen mochten niet naar school.

Na WO II kon de wereld verbijsterd constateren dat er tijdens de holocaust naast Joden ook een half miljoen zigeuners waren vermoord. De Herald Tribune van 15 augustus 2000 schrijft dat van de 60 miljard dollar die de Duitse staat zou betalen aan de slachtoffers van de holocaust er maar een zeer klein percentage aan de zigeuners is uitbetaald. Als voornaamste reden werd aangehaald dat men onmogelijk kon weten aan wie moest uitbetaald worden omdat de Roma niet georganiseerd waren en dus ook geen vertegenwoordigers hadden om mee te onderhandelen.

Nieuwe migraties

Eén van de meest typerende kenmerken van een communistisch regime is de nivellering van de bevolking. Onderlinge verschillen worden weggewerkt en werkloosheid wordt niet getolereerd. Desnoods creëert men totaal overbodige arbeidsplaatsen.

Onder het communisme krijgen de Roma arbeidskaarten en worden ze tewerkgesteld in de industriële zones van Tsjechië en Slowakije. De bedoeling is om via economische factoren (een loon) een verandering in de mentaliteit en de psychologie van de Roma teweeg te brengen. Door de henzelf worden deze maatregelen ervaren als een abrupte breuk in hun tradities waardoor hun familiaal patroon desintegreert. Velen leven nog in armoede en blijven de ‘sociaal achtergestelden’.

In 1958 komt er opnieuw een wet om de Roma permanent te settelen. Nationale comités moeten daarbij helpen. De overgang is nogal drastisch: alle paarden worden afgenomen en de wielen worden van de caravans gehaald. De Roma worden onmiddellijk tewerkgesteld in de regio’s waar ze zich op dat moment bevinden, zonder rekening te houden met de mogelijkheid dat mensen hierdoor gescheiden worden van de rest van de familie.

In 1965 komt er een wet om de Romapopulatie over het land te spreiden. Er worden arbeidsplaatsen gecreëerd in alle delen van het land en hele dorpen in Slowakije worden verplicht om (desnoods enkele honderden kilometer verder) te gaan werken. In ruil hiervoor krijgen zij een flat met warm water, een modern toilet en kamers met deuren. De Roma krijgen verschillende vormen van sociale hulp. Ze worden hierdoor wel verplicht om afhankelijk te worden van de staat. Door de politiek van positieve discriminatie wordt hun afhankelijkheid nog vergroot, waardoor ze het vermogen verliezen om voor zichzelf zaken op te lossen.

Bij de moeilijke overgang van deze landen van een communistisch regime naar een westerse democratie (met een vrije markteconomie) komt de problematiek weer ten volle naar voren. Iedereen probeert zijn of haar positie in de gemeenschap veilig te stellen en de overbodige arbeidsplaatsen verdwijnen. De Roma worden massaal werkloos. En zoals in de andere ex-communistische landen komen nationalisme en etnisering van bevolkingsgroepen sterk opzetten. Vooral de Roma zijn de dupe van deze omwenteling.

Grote groepen Roma vertrekken van Centraal-Europa (onder andere uit Slowakije) naar West-Europa, ook naar België. Verschillende officiële instanties zoals het Hoog Comité voor Vluchtelingen van de Verenigde Naties (UNHCR), het Project on Etnic Relations (PER), de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) en de Europese Unie via PHARE-projecten buigen zich over deze problematiek. In hun analyse (verkregen door rondetafelconferenties met de betrokken partijen) over de oorzaken van de nieuwe migraties komen steeds de volgende factoren naar boven: de precaire administratieve, sociale en culturele situatie van de Roma, de discriminatie, het raciale geweld en de negatieve media-aandacht.

Uit een onderzoek van maart 1998, verricht in de regio rond Kosice door het Slowaakse Helsinki Comité, blijkt dat de globale werkloosheid in Slowakije 23 procent bedraagt en die van de Roma 90 procent. Slowakije heeft 5.5 miljoen inwoners en ongeveer 550.000 van hen zijn Roma. In de steden Moldova en Turna n. Bodvou is 15 procent van de bevolking Roma. 98 procent daarvan is Roma. Ze zijn er niet vertegenwoordigd in de gemeenteraden, de Romakandidaten werden niet verkozen. Ook de Roma zelf stemden niet voor hen. Ze hebben het gevoel dat de stad niet om hen bekommerd is, ze krijgen er geen kansen. Twee afgestudeerde Roma die solliciteerden bij het stedelijk welzijnsdepartement werden geweigerd. De gemeente geeft geen behoorlijk onderdak aan de Roma en gaat niet in op hun vragen.

De burgemeester werd met deze kritieken geconfronteerd en antwoordde: er moet nog veel gedaan worden, maar geïsoleerde initiatieven hebben weinig resultaat. De staat moet het probleem fundamenteel aanpakken, maar heeft totnogtoe het probleem enkel in theorie aangepakt. Er moet een werkgelegenheidsprogramma komen. Er is wel een wilgenplantage aangelegd, wat de Roma in staat moet stellen om hun traditionele mandenvlechten weer op te nemen. De burgemeester geeft toe dat als hij initiatieven neemt in het voordeel van de Roma, zijn populariteit vermindert bij de bevolking.

In hetzelfde onderzoek boog men zich over het huisvestingsproject Lunik IX in Kosice. Hier komen de meeste Roma die momenteel in Gent verblijven vandaan. Lunik IX ligt aan de rand Kosice. Het stadje heeft een klein historisch centrum dat praktisch volledig werd gerestaureerd. Rondom dit centrum treft men uitgebreide eenvormige wijken aan, onder andere de Lunik I tot IX, bestaande uit steeds dezelfde torenflatgebouwen. Ten opzichte van die wijken ligt Lunik IX zeer geïsoleerd en het verste af van het stadscentrum. De laatste jaren verzamelden zich daar mensen en families die hun huishuur in de stad of omgeving niet meer konden betalen. Ook niet-Roma,wanbetalers. Momenteel leven er 4000 Roma in Lunik IX waaronder 1600 kinderen. 400 kinderen gaan er naar de basisschool, die uitsluitend bevolkt wordt door Romakinderen. Zij hebben geen contact met niet-Romakinderen. Er wonen ook Romagezinnen in het stadscentrum, velen van hen zijn geïntegreerd. Maar het bureau voor juridische bescherming (KPO) signaleert toch een verhoging van de intolerantie van de stadspopulatie tegenover deze gezinnen. Het wijst erop dat de stad geen andere oplossing ziet voor het probleem dan alle Roma te isoleren in Lunik IX. Omwille van de restauratie van het stadscentrum wil de stad de huizen in hun oorspronkelijke staat renoveren en dus ook die waar Romagezinnen wonen. Het waren huizen waar vroeger niemand wilde wonen wegens het gebrek aan comfort. Nu moeten de gezinnen die er wonen er weer uit. Ook voor hen is Lunik IX de enige mogelijkheid.

De levensomstandigheden zijn er vreselijk. De bewoners hebben geen enkel contact met de rest van de bevolking, de meeste mensen zijn analfabeet, 90 procent van hen is werkloos en valt buiten elk sociaal verzekeringssysteem. Elk project dat opgezet wordt om de situatie te verbeteren zoals de ophaling van huisvuil of de opruiming van het straatvuil, wordt onmiddellijk weer te niet gedaan door nieuwe groepen van bewoners. Een initiatief van de bewoners om schoonmaakploegen te organiseren die hiervoor fatsoenlijk zouden moeten worden betaald, werd door de burgemeester afgeketst wegens gebrek aan geld.

De onderzoekers kregen een petitie voor de afzetting van de burgemeester van Lunik IX met de volgende argumenten: de Roma worden in de lokale raden vertegenwoordigd door mensen die al lang niet meer in Lunik IX wonen, in verschillende blokken is de gastoevoer afgesloten, de sociale zekerheid wordt niet uitbetaald, in de openbare kantoren worden de Roma op een vernederende manier behandeld, en ze krijgen geen informatie over de plannen van de lokale overheden met Lunik IX.

Samen met een aantal vertegenwoordigers van de Roma werden de onderzoekers ontvangen bij het stadsbestuur om het beleid van de stad tegenover de Roma te bespreken. Het stadsbestuur gaat uit van de stelling dat de spreiding van de Roma een vergissing was. Ze moeten opnieuw samen leven. Romagezinnen moeten uit het stadscentrum verhuizen om weer te gaan leven volgens hun eigen ideeën en regels. Als ze apart gaan wonen kunnen ze terugkeren naar hun ‘natuurlijke’ leefwijzen en kunnen zij hun eigen zelfbestuur organiseren. Op een reactie van de Romavertegenwoordigers dat de Roma dit misschien niet zelf willen antwoordde hij dat de mensen die uit Lunik IX willen verhuizen dat kunnen als zij eerst al achterstallige huurgeld betalen en dat kan oplopen tot verschillende tienduizenden Slowaakse kronen. Dat de 27 Roma die solliciteerden bij de lokale politie niet werden geselecteerd kwam doordat zij niet voldeden aan de tests die nochtans speciaal voor hen van niveau verlaagd waren.

De volgende conclusies werden aan de verschillende internationale overheden gerapporteerd: de complexiteit van het Romaprobleem, specifiek in de streek van Kosice, wordt opnieuw bevestigd; het oplossen van de problemen die betrekking hebben op de relaties van de Romagemeenschap met de gewone populatie, de stadsadministratie en het lokale bestuur zal een lang proces worden, waarvan geen onmiddellijke resultaten te verwachten zijn. Een onmiddellijke opdracht zou de preventie en de opsporing van de schendingen van de menselijke en burgerlijke rechten van de Romapopulatie moeten zijn, gecombineerd met maatregelen die een wederkerige coëxistentie en tolerantie tegenover elkaar zouden moeten verbeteren.

De onderzoekers kunnen enkel constateren dat de dialoog tussen de Roma en het stadsbestuur ernstig fout loopt en dat de stad dringend initiatieven moet nemen om de Roma (en al hun groeperingen) bij elke beslissing over hun lot te betrekken.

In 1993 werden door de regeringsleiders van de EU in Kopenhagen criteria vastgesteld voor landen die willen toetreden tot de EU. Polen, Tsjechië, Slowakije, Hongarije, Roemenië, Bulgarije en Slovenië zijn vragende partij. In deze ‘Copenhagen criteria’ staat het volgende:

‘Membership requires that the candidate country has achieved stability of institutions guaranteeing democracy, the rule of law, human rights and respect for and protection of minorities; …’ (Enlargement Briefing december 1999, EU support for Roma communities in Central and Eastern Europe.)

Met elk van de kandidaat-leden (waaronder Slowakije) werden er overeenkomsten getekend, waardoor een geleidelijke opname in de EU mogelijk werd gemaakt. In juli 1997 stelde de Europese commissie Agenda 2000 op, om te onderzoeken hoe het was gesteld met de minderheden in de kandidaat-lidstaten. Er werd geconstateerd dat de minderheden in deze landen over het algemeen geïntegreerd zijn ‘except for the Roma minority in a number of applicant(s) [countries] which gives cause for concern’.

Om de kandidaat-lidstaten te helpen bij het verbeteren van deze situatie werd in 1998 het PHARE-programma opgesteld dat projecten en initiatieven ondersteunt om de situatie van de Roma in die landen te verbeteren. De verschillende projecten liggen overwegend in de educatieve en culturele sfeer: een nationaal programma voor de training van lokale autoriteiten binnen de Romagemeenschap, hulp bij informatiecampagnes, verbetering van de lerarenopleiding en de oprichting van proefschooltjes, de ontwikkeling van een alternatief en bijkomend educatief programma voor de Roma, de ondersteuning (en/of oprichting) van Slowaakse ngo’s die de rechten van de minderheden bewaken en die culturele en educatieve programma’s ondersteunen, huisvestingsprogramma’s, werkgelegenheidsprogramma’s en sollicitatiecursussen, jeugdprojecten, enz.

Ook de IOM ontwikkelt programma’s om het lot van de Roma te verbeteren bij hun terugkeer in Slowakije. Uit de brochure van IOM voor de Slowaken kunnen we afleiden dat het systeem voor sociale zekerheid in Slowakije niet te vergelijken is met het onze. Men moet een aantal jaren ononderbroken arbeid kunnen bewijzen om voor steun in aanmerking te komen. Het verblijf in het buitenland telt niet mee. Over het onderwijs lezen we het volgende: ‘Schoolsysteem. De leerplicht werd ingevoerd voor kinderen tot zestien jaar bij wettelijk besluit van de Republiek Slowakije. Bij wet nr. 29/1984 betreffende het lager en middelbaar onderwijssysteem in de formulering van latere amendementen, werd de duur van de leerplicht op tien jaar vastgesteld, beginnende op zesjarige leeftijd. Hoger onderwijs is afhankelijk van de bekwaamheden van elk individu.

Daarom zijn de ouders van kinderen op schoolplichtige leeftijd verplicht, na terugkeer uit het buitenland, ervoor te zorgen dat hun kinderen regelmatig naar school gaan in de buurt. Kinderen die de schoolplichtige leeftijd hebben bereikt, maar die nog niet rijp zijn vanuit pedagogisch en psychologisch oogpunt, kunnen voorbereidende klassen op de basisschool volgen die bedoeld zijn voor kinderen uit een minder bevoorrecht taal- en sociaal milieu. Informatie over voorbereidende klassen zijn verkrijgbaar in het plaatselijk bureau van het departement Onderwijs en Cultuur.’ Voor Ondrej, Sylvia, Mario, Helena, Simona, Susanna, Roman, Tibor, Peter en de anderen lijkt de toekomst in Lunik IX in Kosice momenteel uitzichtloos.

Tegenover die gang van zaken stonden we als stadsdienst machteloos. Het enige wat we misschien konden verwezenlijken was ervoor zorgen dat de kinderen en jongeren in Slowakije toch op een goede school terechtkwamen en verder konden studeren. We gingen ervan uit dat het aantal jaren gevolgd onderwijs in een bepaald land moet kunnen meetellen voor hun volledige schoolcarrière. Via de Kinderrechtswinkel zochten we contact met Defense for Childeren International (een afdeling van UNICEF) en het plaatselijk bureau hiervan in Bratislava. In samenspraak met hen deden we een eerste experiment door aan de leerlingen die moesten terugkeren een persoonlijk schooldossier mee te geven. Dit experiment was geïnspireerd op het EFECOT-volgsysteem dat onder andere door het ‘Steunpunt voor intercultureel onderwijs’ (SICO) werd uitgewerkt voor de EU. Een volgsysteem specifiek voor trekkende bevolkingsgroepen, dat als prototype voor een landoverschrijdend volgsysteem kan dienen.

In deze eerste fase (en omdat het zeer vlug moest gaan) stelden we het schooldossier samen met verschillende documenten die we in het Slowaaks lieten vertalen. We maakten een schema van het Vlaams onderwijssysteem met alle niveaus en alle richtingen. Op dit schema kan aangeduid worden op welk niveau de leerling zich in België bevindt, zodat er in het thuisland kan gezocht worden naar de juiste corresponderende richting. De juiste getuigschriften werden aan het dossier toegevoegd. Er werd een brief vertaald, gericht aan de Slowaakse schooldirecties (en leerkrachten) om hen te vragen ons te laten weten of alle documenten in orde waren en of de leerling in hun school terecht was gekomen. We voegden er een aantal voorbeelden aan toe van wat de leerlingen hier in het laatste schooljaar voor de verschillende vakken gepresteerd hadden. Doordat het schooljaar ten einde liep en we nog niet exact wisten over welke kinderen het concreet ging (men is steeds karig gebleven met ons deze informatie door te geven), weten we ook niet hoeveel Gentse scholen deze documenten nog hebben kunnen aanmaken.

In augustus 2000 was ik in Slowakije en bracht er een bezoek aan een aantal organisaties om na te gaan of die opvolging succes zou hebben. Stefan Matula van de plaatselijke afdeling van DCI in Bratislava vroeg me waar ik me zorgen over maakte omdat er in Slowakije een leerplicht is en ook Romakinderen verplicht zijn om naar school te gaan. Hij had intussen ook met het ministerie van onderwijs contact opgenomen en wilde er voor zorgen dat de kinderen gevolgd werden. We moesten hem enkel de namen en de adressen van de leerlingen in Slowakije bezorgen. Voor het probleem of de kinderen dan hun schoolcarrière konden verderzetten verwees hij me naar het ministerie van onderwijs en naar de IOM.

Er werd een afspraak gemaakt en ik kon er onmiddellijk naartoe gaan. Tijdens het wachten op het vervoer vertelde Stefan mij dat hij als psycholoog ervaring had met sociaal moeilijke kinderen en dat hij naast zijn werkzaamheden met DCI ook programma’s opstelde om deze kinderen een betere opvang te geven. Dat was voor alle kinderen, ook de Roma, maar hij had nog geen Romakinderen in zijn programma’s gehad. Terloops maakte hij toch de opvallende opmerking dat ik mij moest realiseren dat de Roma door de communisten verwend waren geweest. Hij verontschuldigde zich voor de weinige tijd die hij op dat ogenblik had. De volgende dag zou hij een delegatie onderwijsmensen uit Oekraïne ontvangen om hun schoolsystemen te vergelijken en uitwisselingsprogramma’s voor leerlingen uit te werken. Hij zou er ook voor zorgen dat ik zijn studies over leerlingen, die vertaald waren in het Engels, opgestuurd zou krijgen. Indien mijn bezoek aan de IOM en Kosice niet bevredigend was kon ik de volgende week opnieuw bij hem terecht. IOM Bratislava is gehuisvest is een groot kantoorgebouw buiten het stadscentrum waar ook ettelijke andere diensten (commerciële en officiële) en verenigingen zijn ondergebracht. Aan het onthaal kan men slechtsbinnen met een afspraak en na controle van het paspoort. De IOM is op de achtste verdieping.

Ik werd vriendelijk ontvangen door mevrouw Daniela Stabova en haar jonge medewerker. Ze verontschuldigden zich voor de ontvangst, zij stonden voor de oprichting van een afdeling van IOM in Kosice die de volgende dagen zou plaatsvinden. Een deel van de administratie moest verhuisd worden. Mevrouw Stabova was aangenaam verrast door de bezorgdheid van de scholen en leerkrachten in België en was er vast van overtuigd dat we constructief konden samenwerken. Ze was zeer geïnteresseerd in het opvolgsysteem dat we hadden opgesteld en vond vooral het schema van het onderwijssysteem in Vlaanderen interessant.

Zij schetste het algemene probleem in Slowakije. De werkloosheid van 23 procent; voor de Roma loopt die op tot meer dan 90 procent. Het grootste probleem vond zij dat het zuiden van het land vooral bevolkt is met Roma, geconcentreerd in bepaalde gebieden. Doordat de lokale bevolking systematisch wegtrekt uit gebieden met veel Roma zijn er in het zuiden dorpen die uitsluitend door Roma bevolkt worden. Zij is een grote voorstander van de spreiding van de Roma in het hele land. Verder was het voor haar een grote zorg dat de Roma grote gezinnen met veel kinderen hebben. Er moet dringend aan geboorteplanning gedaan worden. De vele kinderen worden volgens haar te veel aan hun lot overgelaten door de ouders die hen in vele gevallen niet stimuleren om naar school te gaan. Ze had ook huisbezoeken gebracht aan gezinnen die uit Finland waren teruggekeerd. De kinderen wilden in Slowakije niet naar school omdat in Finland de school beter was, met maximum 12 leerlingen per klas en vriendelijke leraren.

Zij had contact opgenomen met het ministerie van onderwijs in Bratislava, maar de problemen zullen niet vlug opgelost zijn. De regering in Slowakije is niet van plan om meer geld te spenderen aan onderwijs, bijgevolg blijft de situatie status-quo: klassen van 40 tot 45 leerlingen, gedemotiveerde en overspannen leerkrachten die soms enkel hun heil zien in een strenge discipline waar soms geweld bij te pas komt. Veel leerkrachten zoeken betere banen en verlaten het onderwijs, wat de klassen nog groter maakt.

Toch waren er Romakinderen die zeer goed presteerden op school en die goede en hogere diploma’s kregen. Het grote verschil met het onderwijs in Vlaanderen was de leerplicht die in Slowakije maar tot 16 jaar is. De oudere kinderen die terugkeren en verder willen studeren zullen het moeilijk hebben. Zeker bij de Roma is het de mentaliteit om met de school te stoppen op 16 jaar.

De IOM had in haar opdracht om de terugkerenden te begeleiden een aantal studies laten maken over de situatie van de Roma. Indien er Engelse versies van werden gemaakt zou ze mij die bezorgen. Er werden afspraken gemaakt met een tiental scholen in Kosice om de kinderen op te vangen en er waren extra leraren opgeleid om in deze scholen de Romakinderen te begeleiden. De instaptest voor kinderen die een tijd in het buitenland zijn geweest, zou in sommige gevallen wegvallen en dus ook de voorbereidende klassen.

Ze vroeg mij of de kinderen in België niet alleen Nederlands hadden geleerd, een taal die in Slowakije niet erg nuttig is. Toch waren we het erover eens dat het leren van een taal op zich een goede ervaring is waaruit dan weer andere kennis kan volgen. Ik overtuigde haar ervan dat de kinderen ook andere vakken leren. Indien ik de adressen van onze leerlingen in Slowakije aan haar kon doorgeven, dan zou de IOM zeker een huisbezoek brengen en die kinderen op een school plaatsten. Ze wilde zeker het contact met ons behouden omdat het interessant is om ervaringen van leerkrachten uit te wisselen en later om later uitwisselingsprojecten op te zetten.

Ik kon niet nalaten om het probleem van Lunik IX in Kosice aan te halen. Er werd erg gezucht door de gesprekspartners. Toch situeerden ze heel genuanceerd de problematiek die niet veel verschilde met wat ik erover had gelezen. Ze ontkenden niet dat er een grote spanning was tussen de lokale bevolking en de Roma en dat die problematiek ook kon doorwegen in het onderwijs. Toch moest ik mij realiseren dat de Roma door de communisten waren verwend. Het feit dat de Roma gratis huisvesting hadden gekregen werd nu als het grootste probleem opgeworpen. Vooral dat vele Romagezinnen deze flats niet fatsoenlijk onderhielden en ze lieten verkrotten was een probleem.

In Kosice Lunik IX heb ik Ondrej, Sylvia, Mario, Helena, Simona, Susanna, Roman, Tibor, Peter en de anderen niet teruggevonden. Ik had maar één mogelijk adres. Waren ze nog niet toegekomen of waren ze toch in België gebleven? Misschien zijn ze wel naar een ander Europees land verhuisd. Wie kan hen dit kwalijk nemen?

Veerle Donceel is licentiaat vergelijkende cultuurwetenschappen en was tot eind december 2000 verantwoordelijk voor de opvolging van de minderjarige nieuwkomers in Kom-Pas, onthaal van nieuwkomers in Gent. Sinds januari 2001 werkt zij op het Centrum voor Interculturele Communicatie en Interactie (CICI), een onderzoekscentrum verbonden aan de vakgroep Vergelijkende Cultuurwetenschappen van de Universiteit Gent.

Maak MO* mee mogelijk.

Word proMO* net als 2798   andere lezers en maak MO* mee mogelijk. Zo blijven al onze verhalen gratis online beschikbaar voor iédereen.

Ik word proMO*    Ik doe liever een gift

Met de steun van

 2798  

Onze leden

11.11.1111.11.11 Search <em>for</em> Common GroundSearch for Common Ground Broederlijk delenBroederlijk Delen Rikolto (Vredeseilanden)Rikolto ZebrastraatZebrastraat Fair Trade BelgiumFairtrade Belgium 
MemisaMemisa Plan BelgiePlan WSM (Wereldsolidariteit)WSM Oxfam BelgiëOxfam België  Handicap InternationalHandicap International Artsen Zonder VakantieArtsen Zonder Vakantie FosFOS
 UnicefUnicef  Dokters van de WereldDokters van de wereld Caritas VlaanderenCaritas Vlaanderen

© Wereldmediahuis vzw — 2024.

De Vlaamse overheid is niet verantwoordelijk voor de inhoud van deze website.