Europees landbouwbeleid heeft amper oog voor boer en consument

Voorjaar 2017 deed de Europese Commissie een internetbevraging over het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. Voor Wervel bleek het een te enge format, met vragen die passen in de exportlogica van de Europese Unie. Gelukkig was er aan het eind ruimte om de eigen visie weer te geven in een langere tekst. Die visie willen we hier even met de MO*-lezers delen.

(CC0)

 

Een nieuw gemeenschappelijk landbouw- en voedselbeleid is noodzakelijk. WERVEL nam deel aan de bevraging vanwege de Europese Commissie ter voorbereiding van het toekomstige Europese Landbouwbeleid. De huidige logica van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid staat haaks op de uitdagingen voor de landbouw en de plattelandsgebieden: redelijke levensstandaard voor de landbouwers, beantwoorden aan de verwachtingen van de consument, evenwichtige territoriale ontwikkeling van plattelandsgebieden.

In die zin kunnen wij a priori geen van de door de Commissie voorgehouden prioriteiten voor 2014-2020 onderschrijven, aangezien het gangbare beleid gestoeld is op beginselen zoals accumulatie -door privémarktdeelnemers in alle schakels van de voedselketen- en onderlinge concurrentie tussen deze privémarktdeelnemers.

Met accumulatie wordt bedoeld het proces dat resulteert uit het nastreven en realiseren van maximale winst door het economisch handelen, gaande van de productie van grondstoffen (plantaardige en dierlijke), de verwerking ervan, de groothandel tot de distributie van de eindproducten bij de eindverbruiker. Met concurrentie wordt bedoeld de onderlinge wedijver tussen marktdeelnemers om hun marktaandeel maximaal te vergroten ten koste van dat van de andere marktdeelnemers.

De voorgestelde Commissieprioriteiten zoals “versterking van de eengemaakte markt van de EU” of “deelname aan de wereldhandel”, zijn niet anders dan afgeleide prioriteiten binnen de logica die uitgaat van toepassing van de hierboven vermelde beginselen.

In de praktijk zijn de zwaksten: de boer aan de ene kant van de voedselketen, de verbruiker aan de andere kant.

Maximale concurrentie komt immers in de praktijk neer op een voortdurend streven naar een maximale omzet, zowel op de binnenlandse als de buitenlands afzetmarkten en de minimalisatie en/of afwenteling van zoveel mogelijk kosten in het productieproces, in casu de voedselketen.

Voorbeelden van het streven naar maximale omzet zijn het onophoudend creëren van nieuwe behoeften en afzetmarkten en onophoudend verhogen van (plantaardige, dierlijke) productie en van de productiviteit.

In voorgaande voorbeelden staat niet centraal of deze groei of uitbreiding beantwoordt aan een reële behoefte (gebruikswaarde) en of de realisatie ervan op duurzame wijze gebeurt (sociaal en ecologisch verantwoord, reële kostprijs), wél dat de ruilwaarde maximaal is en dat de grenzen ervan voortdurend worden verlegd.

In deze gang van zaken worden zowel sociale als ecologische kosten door de marktdeelnemers met de grootste marktmacht afgewenteld op de zwakste schakels binnen de keten. In de praktijk zijn de zwaksten: de boer aan de ene kant van de voedselketen, de verbruiker aan de andere kant. Ook de dieren en de natuur, inclusief de natuurlijke hulpbronnen, kunnen bij de zwaksten en meest kwetsbaren gerekend worden.

Kaalkap

Bij het ontstaan van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) vormde dit beleid een uitzondering op de vastgestelde regels van de vrijhandel (de vrijhandelsovereenkomst GATT, die overging in de WTO). De WTO gaf echter prioriteit aan ‘maximale toegankelijkheid van goedkoop voedsel in een vrije wereldhandel’ boven het ontwikkelen van voedselautonomie of voedselsoevereiniteit voor de landen van de Derde Wereld.

In de lage en onstabiele grondstofprijzen, die door de liberalisering van het beleid vanaf de jaren 1990 ook werden opgelegd aan de landbouwers binnen de EU, waren echter noch de inkomensverliezen en de sociale schade verrekend die de boer(innen) hierdoor leden, noch de milieu- of ecologische schadekosten.

Zo was er de kaalkap van regenwouden en van andere ecosystemen om soja te kunnen telen en het sojaschroot te kunnen gebruiken om goedkoop en massaal in de EU in te voeren en er de intensieve veehouderij mee te bevoorraden. Dit leidde tot het fenomeen van overbemesting van gronden en eutrofiëring en vergiftiging van grondwater en oppervlaktewater, naast de aantasting van de luchtkwaliteit en van de leefomgeving op het platteland.

Bovendien is er de chemische verontreiniging door het massaal gebruik van chemische meststoffen en van pesticiden, wat blijvende schade toebracht aan onder meer de biodiversiteit. Daarenboven verbruikt de hele voedselketting omwille van de inzet van vernoemde inputs grote hoeveelheden energie, en dit in grote en toenemende mate en in vele aspecten.

In wiens belang?

In wiens belang is het dat voedsel- en voedergrondstoffen wereldwijd onder de economische, sociale en ecologische kostprijs verhandeld worden? Waarom houden de wereldhandelstransacties niet in de eerste plaats rekening met voedselautonomie aan de ene kant, noch geven ze ruimte aan het vermijden van overaanbod aan de andere kant?

Waarom houden de wereldhandelstransacties geen rekening met voedselautonomie aan de ene kant, noch overaanbod aan de andere kant?

De vaststelling van bovenstaande feiten en het antwoord op de vragen die ze oproepen, leidt ons tot het gegeven dat de wereldhandel, net als de voedselketting, gecontroleerd worden door een steeds kleiner aantal transnationale ondernemingen (TNO). Het doel van deze ondernemingen is accumulatie; hun werkingsprincipe is concurrentie.

Voorbeelden daarvan zijn het relatief gering aantal ondernemingen die wereldwijd actief zijn in de verwerking, de groothandel en de distributie van voedingsproducten.

Nog kleiner in aantal zijn de producenten en toeleveringsbedrijven van zaden (waaronder gentechnologie), pesticiden, chemische meststoffen, veevoeders en machines. Hun marktmacht stoelt op hun wereldwijde onderlinge verwevenheid en uiteraard met de enorme omvang van hun marktaandeel; hun macht is tevens omgekeerd evenredig met hun gering aantal. Rond deze bedrijven is een netwerk van financiers en politici verweven.

Het GLB wordt geschreven en gevoerd vanuit deze belangen.

Lokaal, ecologisch noch fair

Beschouwen we Vlaanderen, België, Europa als één grote boerderij vanuit een lokaal, ecologisch en fair standpunt, dan zien we momenteel het volgende overheersende beeld:

  • Niet lokaal: import van energiegrondstoffen om de agro-voedingsmachine te doen draaien, import van veevoedergrondstoffen (soja als voorbeeld)), export met ook heel verre bestemmingen van vlees, eieren en eiproducten, melkproducten, verwerkte groenten (diepvries) en verwerkte aardappelen;
  • Niet ecologisch: negatieve ecologische impact van de soja-expansie in o.m. Brazilië; energieverbruik voor het wereldwijd export- en importtransport. In eigen land is er vooral een negatieve impact door de intensieve veehouderij, met vervuiling van bodems, (grond)water, lucht, natuur en schade voor de mens;
  • Niet fair: de verregaande en toenemende liberalisering van het EU-landbouwbeleid (waarvoor de regeringen in de lidstaten mee verantwoordelijk zijn), ontmanteling van de relatieve marktbescherming, waardoor onder meer de varkenshouderij en voornamelijk vanaf april 2015 de melkveehouderij sociaal-economische probleemsectoren (geworden) zijn, contractteelt voor industriegroenten.

Volgens Wervel is dergelijk systeem uitzichtloos en dit kan niet veranderen louter door een bijsturing van de bestaande systeemlogica.

Een juist en nieuw landbouw- en voedselsysteem

Boerinnen en boeren, net zoals alle werknemers in de ketting alsook de eindverbruiker, hebben recht op een rechtvaardige verkoopprijs voor hun product, respectievelijk een correcte arbeidsvergoeding en een billijke te betalen prijs voor het voedingsproduct. 

Die prijs wordt gekoppeld aan een daadwerkelijke regeling van het aanbod, afgestemd op de voedselbehoeften in de EU en op een duurzame bedrijfsvoering, met kwaliteitsgarantie voor de verbruikers.

Plaatsen we deze uitgangspunten even in een ruimer en nieuw toekomstperspectief: in verwijzing naar de aanslepende of de regelmatig terugkerende prijzencrisissen zoals in de varkenssector en de melksector, betekent een rechtvaardige prijs een stabiele prijs die de weerspiegeling is van de echte kostprijs.

Deze houdt onder meer een arbeidsvergoeding voor de boer in die gelijkwaardig is aan het gemiddelde van lonen en wedden in de rest van de economie. De productiekost dient daarnaast ook de kost van een ecologisch verantwoorde productiewijze te weerspiegelen, en dit in alle fasen en schakels van de voedselketting.

Stabiele en correcte landbouwprijzen betekenen uiteraard dat het landbouwbeleid de nodige instrumenten hanteert voor de regeling van het aanbod, en dit op alle relevante niveaus.

Een duurzaam voedselsysteem houdt volgende randvoorwaarden of principes in: voedselsoevereiniteit (autonomie), voldoende en gezonde voeding voor elkeen wereldwijd, tegen een aanvaardbare prijs, een eindprijs die niet alleen de productiekosten, maar ook de externe sociale en milieukosten internaliseert, herstel van natuurlijke hulpbronnen (grondstoffen, bodem, water, biodiversiteit) en waardering van de menselijke inbreng (arbeid), waardering van de culturele eigenheid van voeding.

In de lijn van deze principes kan Wervel de krachtlijnen onderschrijven van de Belgische Interdepartementale Commissie voor Duurzame Ontwikkeling:

  • voldoende, evenwichtige, aangepaste voeding; niet meer dan noodzakelijk verwerkt of geraffineerd, evenwicht tussen dierlijke en plantaardige eiwitten, evenwicht tussen de diverse bronnen van koolhydraten, eiwitten en vetten;
  • maximaal gebruik van seizoens- en lokaal geproduceerde voedselgrondstoffen: dat houdt onder meer in dat er een zo direct mogelijke band is tussen de plaats waar het voedsel verbruikt wordt en de productieplaats van het uitgangsproduct;
  • gelijkwaardige samenwerking tussen de betrokken operatoren: landbouwers, handelaars, verwerkers, verdelers en consumenten;
  • prijzen die de productiekost weerspiegelen, inclusief de kost om het dierenwelzijn, het leefmilieu en de biodiversiteit te respecteren; eerlijke arbeids-, grondstof- en kapitaalvergoeding over de hele ketting, waar ook ter wereld.

De humane basisbeginselen die dit systeem zouden moeten aansturen -over de hele voedselketen heen- zijn solidariteit, samenwerking en ecologisch bewustzijn. In de concrete praktijk leidt de uitwerking daarvan tot het geïntegreerde voedselsysteem dat agro-ecologie genoemd wordt.

Een sociale en ecologische balans

Voorafgaand aan het ontwikkelen en uitvoeren van het toekomstig landbouw- en voedselbeleid, is het, gezien de structurele problematiek van het gangbare beleid, aangewezen om op basis van wetenschappelijk onderzoek een balans op te maken, met aan de ene kant de (groei)cijfers van het Bruto Nationaal Product, en aan de andere kant de ecologische en sociale kosten die inherent zijn aan het huidige landbouw- en voedselsysteem.

Dit grondig onderzoek kan niet alleen verricht worden aan de hand van exact wetenschappelijk onderzoek, niet enkel binnen de muren van onderzoeksstations, maar ook via het bevragen van de landbouwers en van de hele bevolking. Deze bevraging dient uiteraard ook te peilen naar voorstellen voor alternatieven.

Inhoudelijk moet er een verantwoordelijke afweging gebeuren van alle sociale, economische en ecologische kosten van de bestaande en mogelijke alternatieve systemen.

Uit zo’n ernstige, participatieve denkoefening kunnen beleidslijnen volgen die de visie vorm geven waarnaar het begin van dit artikel verwijst.

Een paar voorbeelden voor België:

  • produceren in functie van wat nodig is en niet in functie van (groot)handelsbelangen, gekoppeld aan een prijs die gebaseerd is op het kostenplaatje, uiteraard inclusief een faire arbeidsvergoeding voor de boer;
  • afbouw van de intensieve veehouderij tot op een niveau van zelfvoorziening, waarbij tevens het huidige niveau van vleesverbruik in vraag gesteld wordt;
  • méér investeren in lokale (Europese) eiwithoudende teelten (klaver, lupine, hennep,…), wat de druk om massaal soja-eiwit te importeren eveneens zou doen afnemen;
  • begeleiding bij de omschakeling van individuele bedrijven naar samenwerkingsvormen van gespecialiseerde maar onderling complementaire bedrijven, bijvoorbeeld akkerbouw, veeteelt en tuinbouw. Dat met het oog onder meer op verkleining van de veestapel tot grondgebonden proporties en op bereiding of verwerking van op de boerderij voortgebrachte producten voor de lokale en/of korte ketenverkoop.

Rol van het beleid

De voornaamste doelstelling van het landbouwbeleid is het realiseren van voedselzekerheid, zowel kwantitatief als kwalitatief, met de nadruk op een gezond voedingspakket. De landbouw is echter de basis van de voedseleconomie. In die zin is het logisch dat de landbouwproductie gericht is op de reële behoeften, en niet gestuurd wordt door het streven naar accumulatie noch door concurrentie. Daarom is het belangrijk dat de relatie landbouwbedrijf-voedingsbedrijf-distributie-consument in zijn samenhang beschouwd wordt.

Dit houdt in dat een gezond voedingspakket als streefdoel genomen wordt, en dat daarvan een na te streven nationaal aanbod van landbouwproducten wordt afgeleid. Dit aanbod is gelijk aan de uitkomst van een voorzieningsbalans : productie + invoer — uitvoer.

In deze balans moet in acht genomen worden dat uitwisselingen (handel) in onze nieuwe visie plaats hebben op basis van (economische, sociale) gelijkwaardigheid en bovendien uitsluitend gericht kunnen zijn op reële behoeften van alle betrokken partners.

Met het zorgvuldig beheer van de natuurlijke hulpbronnen (landbouwareaal, bodemkwaliteit, klimaat, …), en de sociaal-economische troeven (landbouwbedrijven, infrastructuur, technologie,..) als randvoorwaarden, kan per land, regio,… een voedsel(voorziening)plan worden uitgewerkt.

De overgang naar een nieuwe voedseleconomie mag niet ten koste gaan van werkgelegenheid, integendeel.

Wanneer het duidelijk is dat de overgang naar een nieuw voedselsysteem zich opdringt, stelt zich uiteraard de opgave naar de concrete aanpak van deze overgang. Aangezien de landbouw- en voedseleconomie wereldwijd samenhangt en bovendien onlosmakelijk verbonden is met het geheel van de economie, is het overigens ondenkbaar dat dergelijk transitie zou los staan van een globale economische—en politieke—wereldwijde omslag.

Een vaststaande randvoorwaarde voor de overgang naar een nieuwe voedseleconomie is dat deze niet ten koste mag gaan, in vergelijking met de huidige situatie, van werkgelegenheid, integendeel. Anderzijds dient wel een volledig andere organisatie en aard van activiteiten en vooropgesteld te worden, wat tot heel wat verschuivingen van kwalitatieve en kwantitatieve aard zal leiden.

Teneinde dergelijke overgang voor te bereiden en daarna ook te begeleiden, is het noodzakelijk dat de overheid, zowel de EU als geheel als deze binnen de lidstaten, campagnes en acties organiseert voor bewustmaking, informatieverspreiding en demonstratie.

Demonstratieprojecten zouden concreet vorm kunnen krijgen door het opzetten van samenwerkingsvormen van verschillende entiteiten of schakels in de voedselketting, waarbinnen de vermelde beginselen en methoden toegepast en uitgetest worden.

Maak MO* mee mogelijk.

Word proMO* net als 2790   andere lezers en maak MO* mee mogelijk. Zo blijven al onze verhalen gratis online beschikbaar voor iédereen.

Ik word proMO*    Ik doe liever een gift

Met de steun van

 2790  

Onze leden

11.11.1111.11.11 Search <em>for</em> Common GroundSearch for Common Ground Broederlijk delenBroederlijk Delen Rikolto (Vredeseilanden)Rikolto ZebrastraatZebrastraat Fair Trade BelgiumFairtrade Belgium 
MemisaMemisa Plan BelgiePlan WSM (Wereldsolidariteit)WSM Oxfam BelgiëOxfam België  Handicap InternationalHandicap International Artsen Zonder VakantieArtsen Zonder Vakantie FosFOS
 UnicefUnicef  Dokters van de WereldDokters van de wereld Caritas VlaanderenCaritas Vlaanderen

© Wereldmediahuis vzw — 2024.

De Vlaamse overheid is niet verantwoordelijk voor de inhoud van deze website.