Acht verbroken beloften

“Wij zullen onze verplichtingen inzake de vrijmaking van de wereldhandel volledig nakomen, en ons verzetten tegen protectionisme in al zijn vormen.” Dit refrein werd gezongen op de top van de zeven rijkste landen (de G7) in 1995 en nadien nog vele malen herhaald.
BELOFTE NUMMER 1 -OPEN MARKTEN VOOR HET ZUIDEN?

Handel is inderdaad veel belangrijker dan financiële hulp aan het Zuiden. Elke stijging van de uitvoer van de Derde Wereld met 0,7 procent, levert evenveel inkomen op als zij jaarlijks aan ontwikkelingshulp ontvangen. Maar daarvoor moeten die markten wel toegankelijk zijn.
Sinds het midden van de jaren 1980 hebben vele landen uit de Derde Wereld hun invoertarieven gehalveerd. De industrielanden hebben van hun macht in het Internationaal Monetair Fonds en de Wereldbank gebruikt gemaakt om van handelsliberalisatie een voorwaarde te maken voor het bekomen van financiële hulp. Een recente studie van het IMF kwam tot het besluit dat in 23 overeenkomsten met landen, niet minder dan 186 keer een relatie tussen handel en kredietverlening gelegd werd.

De Derde Wereld heeft dus de toon aangegeven inzake liberalisering. De rijke landen hebben daarop geantwoord met het behoud van aanzienlijke handelsbelemmeringen. Die kosten de Derde Wereld ongeveer 100 miljard dollar per jaar, dubbel zoveel als de totale publieke ontwikkelingshulp. De industrielanden handhaven volgende discriminaties t.a.v. de Derde Wereld:

– voor de landen uit de Derde Wereld zijn de invoertarieven op afgewerkte producten gemiddeld vier keer hoger dan voor de industrielanden;
– hoge tarieven en andere niet-tarifaire belemmeringen treffen vooral producten die voor de Derde Wereld van groot belang zijn, zoals landbouwproducten en arbeidsintensieve afgewerkte producten. De invoertarieven op leder en schoenen uit de Derde Wereld, bedragen in Canada en de Verenigde Staten het dubbele van de gewone invoertarieven;
– de Verenigde Staten en de Europese Unie samen, hebben sinds 1994 bij de WTO niet minder dan 234 klachten wegens dumping tegen landen uit de Derde Wereld neergelegd.

De economische hervormingen in de Derde Wereld hebben niet het verhoopte resultaat opgeleverd, omdat de overeenkomstige hervormingen in het handelsbeleid van de rijke landen uitgebleven zijn. Eenzijdige liberalisering komt neer op het aan de Derde Wereld ontzeggen van de voordelen van de globalisering.

AANBEVELING

- tijdens de komende onderhandelingsronde van de Wereldhandelsorganisatie:
– moeten de industrielanden de invoertarieven op producten uit de Derde Wereld op hetzelfde peil brengen als op de invoer uit de industrielanden;
– moeten de invoertarieven op landbouwproducten en op een reeks van arbeidsintensieve afgewerkte industrieproducten drastisch verlaagd worden;
– moet er een moratorium komen op klachten wegens dumping, gericht tegen de invoer uit de Derde Wereld.

BELOFTE NUMMER 2 -MINDER BESCHERMING VAN DE EIGEN
LANDBOUW?

De uitvoer van landbouwproducten is van levensbelang voor de bestrijding van de armoede in het Zuiden. Ongeveer driekwart van de bevolking in de armste landen leeft van de landbouw. Hun inkomen wordt beïnvloed door de mogelijkheden om hun producten uit te voeren, en hier stuiten zij op handelsbeperkingen in het Noorden. Op hun thuismarkt hebben ze te kampen met de concurrentie van goedkope ingevoerde landbouwproducten. In Mexico worden maïsboeren geruïneerd door de invoer van goedkope gesubsidieerde maïs uit de Verenigde Staten. In Haïti gebeurt hetzelfde met rijstboeren, in hoofdzaak vrouwen. De uitvoersubsidies van de Europese Unie veroorzaken hetzelfde nefaste effect in zwart Afrika.

In de WTO werd afgesproken om zowel de invoertarieven als de uitvoersubsidies met ongeveer 36 procent te verminderen. In werkelijkheid is er zo goed als niets gebeurd. Door als referentieperiode de jaren 1986-1988 te kiezen, jaren met lage prijzen op de wereldmarkt, en door jaren met zeer hoge subsidies als vertrekjaren te nemen, zijn de regeringen van het Noorden erin geslaagd om elke betekenisvolle actie te vermijden. Er is geen echte vermindering van het protectionisme in de handel in landbouwproducten geweest.

Er wordt wel verwezen naar beperkingen van de subsidies, maar die komen neer op het ‘herdopen’ van de maatregelen. Betalingen aan de boeren heten nu ‘inkomenssteun’ en niet langer subsidies aan de producenten. Hulp aan boeren in noodsituaties is door het verdrag van de WTO toegestaan. Hun aantal is niet toevallig in de Verenigde Staten sterk gestegen. Het resultaat is een schijnbare vermindering van de subsidies:
– op het einde van 1990 vertegenwoordigden de subsidies bijna 40 percent
van de toegevoegde waarde in de landbouw in de lidstaten van de OESO,
even veel als in de jaren 1986-1988; – op landbouwproducten uit het Zuiden heffen de regeringen uit het Noor
den een gemiddelde invoerbelasting van 20 procent, vier keer meer dan
het gemiddeld tarief voor alle producten;

– de hoogste tarieven liggen dicht in de buurt van de 100 procent. Deze tarieven gelden bv. voor aardnoten in de Verenigde Staten en voor melkproducten in de Europese Unie;
– de invoerbelasting op afgewerkte landbouwproducten is minstens dubbel zo hoog als het tarief voor landbouwgrondstoffen. Deze handelsbeperkingen veroorzaken grote verliezen in het Zuiden: het jaarlijkse verlies aan inkomsten wordt geraamd op 20 miljard dollar.

Het voortduren van het subsidieren van de uitvoer heeft vergelijkbare schadelijke gevolgen. De landbouw is de enige sector onder de WTO-regels waar dumping – dit is het verkopen van producten beneden de werkelijke kostprijs – een normale praktijk blijft. Er zijn 25 landen die de WTO gemeld hebben dat zij uitvoersubsidies willen blijven toepassen. Daarvan liggen er 23 in het Noorden.

AANBEVELING

- het Noorden moet zich ertoe verbinden om tijdens de volgende onderhandelingsronde:
– een volledig verbod op subsidies aan de uitvoer van landbouwproducten te aanvaarden;
– het recht te erkennen van het Zuiden om de eigen landbouw te beschermen, met het oog op het verzekeren van de voedselveiligheid;
– de steun aan de eigen landbouw zodanig te herzien dat vooral sociale en ecologische doelstellingen bereikt worden, in het bijzonder de overgang naar een minder intensieve landbouwproductie;
– de invoerbelastingen op landbouwproducten uit het Zuiden drastisch te verlagen.

BELOFTE NUMMER 3 -OPEN MARKTEN VOOR TEXTIEL EN KLEDING

Er werd tijdens de vorige onderhandelingsronde afgesproken het Multivezel-akkoord tegen het jaar 2005 geleidelijk af te schaffen. Dit akkoord regelt de bescherming van deze sectoren in het Noorden, en wordt beschouwd als een van de meest schadelijke voorbeelden van protectionisme in het Noorden. De geïndustrialiseerde landen hebben ook hier wegen gevonden om de letter van het akkoord te respecteren, maar tegelijk de geest ervan te verkrachten. Het Zuiden kampt nog steeds met overdreven beperkingen in de handel in textiel- en kledingproducten:

– de helft van de beperkingen zouden nu (einde 2001) moeten verdwenen zijn, maar de Verenigde Staten en de Europese Unie handhaven tot in 2004 beperkende quota;
– in het Noorden wordt op textiel en kleding een gemiddelde invoerbelasting van 11 procent geheven, drie keer meer dan het gemiddelde tarief voor alle producten. Bangladesh kampt met tarieven tot 20 procent op zijn uitvoer naar Canada en de Verenigde Staten.

Textiel en kleding behoren tot de belangrijkste uitvoersectoren in het Zuiden; ze vertegenwoordigen ongeveer 10 procent van de totale uitvoer. De handelsbeperkingen in het Noorden kosten de landen van Zuid-Azië jaarlijks 2 miljard dollar. Gesloten afzetmarkten betekenen lagere lonen en tewerkstellingsverlies in het Zuiden, waar vooral vrouwen in textiel en kleding werken. Het protectionisme in het Noorden vertraagt de verbetering van de arbeidsvoorwaarden in het Zuiden.

AANBEVELING

- het Noorden moet zich verbinden tot:
– het respecteren van het tijdsschema voor de afschaffing van het Multivezelakkoord;
– de onmiddellijke afschaffing van alle tarieven en quota’s voor de Minst Ontwikkelde Landen;
– de onmiddellijke vermindering van de invoertarieven tot 5 procent of minder voor de andere landen uit het Zuiden.

BELOFTE NUMMER 4 -EEN VOORKEURSBEHANDELING VOOR DE
MINST ONTWIKKELDE LANDEN

Het Noorden heeft tot nu toe elke kans gemist om werk te maken van een actieprogramma om de Minst Ontwikkelde Landen effectief te laten genieten van de voordelen van een open wereldhandelssysteem. De helft van de bevolking (ongeveer 300 miljoen mensen) leeft in deze landen onder de armoedegrens. Hun aandeel in de totale wereldhandel is minder dan één procent. Nochtans moeten deze landen blijven vechten tegen handelsbeperkingen in het Noorden:

– in de Verenigde Staten en Canada wordt meer dan de helft van de invoer van de MOL getroffen door invoertarieven die hoger liggen dan het gemiddelde invoertarief van 5 procent;
– de MOL hebben twee keer meer kans dan de geïndustrialiseerde landen, getroffen te worden door hoge invoertarieven van meer dan 15 procent;
– de invoertarieven zijn het hoogst in die sectoren waar de MOL een comparatief voordeel hebben. De beperkingen zijn uitzonderlijk hoog voor de invoer van suiker in de Europese Unie, en voor textiel en kleding in Canada en de Verenigde Staten.

De bescherming van de eigen economie kost het Noorden soms meer dan de bedragen die aan ontwikkelingssamenwerking besteed worden. Er is geen beter voorbeeld denkbaar van het ondermijnen van ontwikkelingsinspanningen door slecht handelsbeleid. De afschaffing van alle invoerrechten en quota zou de MOL een extra uitvoeropbrengst van 2,5 miljard dollar opleveren. Dat zou honderdduizenden arbeidsplaatsen opleveren.

Een voorstel van de Europese Commissie werd door de regeringen afgezwakt. ‘Alles behalve Wapens’ (Everything but arms) voorzag de opheffing van alle tarieven en quota. De landbouwlobby slaagde erin om belangrijke producten zoals rijst en suiker uit het voorstel te verwijderen. Het zijn juist deze producten die voor de MOL van levensbelang zijn.

AANBEVELING - de industrielanden moeten alle tarieven en quota voor de invoer uit de Minst Ontwikkelde Landen afschaffen.

BELOFTE NUMMER 5 : EEN SPECIALE INSPANNING VOOR AFRIKA

Afrika staat voor enorme uitdagingen. Het telt 12 procent van de wereldbevolking, maar zijn aandeel in de wereldhandel ligt beneden de één procent. In 1970 bedroeg dat aandeel nog 4 procent. Afrika is de enige regio in de wereld waar de armoede in de jaren 1990 toegenomen is. Afrika profiteert het minst van de voordelen van de globalisering.

Het Noorden is talloze beloften niet nagekomen. Het New Global Partnership for Development van de G7-top van 1996, is retoriek gebleven. Vrije toegang tot de markten van de industrielanden voor alle producten behalve petroleum, zou Afrika 2,5 miljard dollar bijkomende inkomsten opleveren.
Maar Afrika heeft nog andere problemen. Lage grondstoffenprijzen liggen aan de basis van de economische crisis en van de stijging van de armoede. Koffieboeren in Tanzania houden hun kinderen van school weg, omdat de koffieprijzen de voorbije drie jaar met 50 procent gedaald zijn.
Driekwart van de uivoer van Afrika bestaat uit grondstoffen. De lage prijzen worden veroorzaakt door een chronisch overaanbod.

Zonder een gecoördineerde internationale actie zal Afrika niet uit het moeras geraken. Er is reeds tientallen jaren lang sprake van ‘het verzekeren van grondstoffenprijzen die aanvaardbaar zijn voor de verbruikers, en de producenten een billijk inkomen verzekeren’. Deze beloften moeten nog altijd nagekomen worden. Het probleem van de grondstoffenprijzen krijgt in de WTO geen aandacht meer, in tegenstelling tot thema’s die voor de industrielanden wel van belang zijn. Investeringen en intellectueel eigendom zijn twee voorbeelden van dit onevenwicht in de politieke aandacht.

AANBEVELING
- de industrielanden moeten de mogelijkheden van Afrika om voordeel uit de handel te halen, ondersteunen door:
– het verzekeren van de markttoegang voor alle producten van zwart Afrika;
– het organiseren van een internationale conferentie waar mogelijkheden besproken worden om de crisis van de grondstoffenprijzen op te lossen;
– een groter deel van de buitenlandse schuld kwijt te schelden.

BELOFTE NUMMER 6 -REGELS VOOR DE BESCHERMING VAN
INTELLECTUEEL EIGENDOM DIE DE VOLKSGEZONDHEID IN HET ZUIDEN NIET IN GEVAAR BRENGEN

Het akkoord over de handelsgebonden aspecten van het intellectueel eigendomsrecht, het zogenaamde Tripsakkoord, blijft één van de meest controversiële delen van de WTO-overeenkomsten. De beschikbaarheid van levensbelangrijke medicijnen voor mensen met lage inkomens in het Zuiden, is nog steeds een knelpunt. De WTO bepaalt wel dat regeringen de nodige maatregelen kunnen nemen ter bescherming van de volksgezondheid. Maar zij moeten dat doen op een manier die geen afbreuk doet aan het geheel van de internationale overeenkomst over het intellectueel eigendomsrecht.

Belangrijke landen zoals Brazilië en Zuid-Afrika geraakten verwikkeld in juridische procedures over de toepassing van de overeenkomst. Landen uit het Zuiden die gebruik willen maken van de mogelijkheden van het Tripsverdrag om over goedkope medicijnen te beschikken, worden openlijk of stilzwijgend bedreigd met gerechtelijke vervolging of met handelssancties. De industrielanden hanteren ook een dubbele moraal: geconfronteerd met de dreiging van ‘bio-terreur’, werd onmiddellijk gesproken over het tijdelijk buiten werking stellen van de patentbescherming voor geneesmiddelen die bescherming moesten bieden.

AANBEVELING
- de WTO moet het Tripsverdrag in volgende zin verduidelijken:
– sociale en ontwikkelingsdoelstellingen moeten voorop staan en alle bepalingen van het verdrag moeten tegen deze prioritaire doelstellingen afgewogen worden;
– volksgezondheid is belangrijker dan de bescherming van intellectueel eigendom. Het Tripsverdrag mag de ontwikkelingslanden niet beletten voorrang te geven aan de bescherming van de gezondheid van hun burgers;
– regeringen moeten het onaantastbare recht hebben om dwanglicenties af te leveren en beschermde geneesmiddelen bij de goedkoopste leverancier aan te kopen;
– regeringen moeten een grondige analyse van de gevolgen van het Tripsverdrag doorvoeren, en de duur en de omvang van de bescherming van het intellectueel eigendom van geneesmiddelen beperken.


BELOFTE NUMMER 7 -HULP EN TECHNISCHE BIJSTAND VOOR HET
ZUIDEN

Op het einde van de Uruguay-onderhandelingsronde werd aan de ontwikkelingslanden technische bijstand en financiële steun toegezegd. De toepassing van de akkoorden van de WTO heeft een hoge kostprijs, zowel in geld als in menselijke middelen. Tanzania zou 10 miljoen dollar moeten uitgeven om zijn douanediensten te moderniseren. Bangladesh zou elk jaar 1 miljoen dollar moeten uitgeven om het Tripsverdrag toe te passen. Vergelijk dit met het totale budget van de WTO voor technische bijstand: 500.000 dollar per jaar, nauwelijks voldoende voor één vijfde van alle vragen om bijstand.

De MOL zouden speciale bijstand krijgen om aan hun verplichtingen te kunnen voldoen. Tot nu toe zijn er geen concrete toezeggingen van fondsen gebeurd. Die tekortkomingen van het Noorden veroorzaken grote verschillen in beheersmogelijkheden en onderhandelingscapaciteit:
– een delegatie bij de WTO van een doorsnee ontwikkelingsland telt gemiddeld drie medewerkers, een industrieland kan op gemiddeld zeven medewerkers rekenen. Een groot land zoals Bangladesh heeft slechts één medewerker;
– van de 38 Afrikaanse lidstaten hebben er 15 geen permanente vertegenwoordiging. Elke week worden er gemiddeld 46 vergaderingen gehouden, over technisch zeer complexe dossiers. De armste landen kunnen deze vergaderingen niet eens bijwonen, laat staan het resultaat ervan beïnvloeden.

Financiële en technische bijstand moet het Zuiden helpen voordeel te halen uit internationale handel. Een verhoging van de ontwikkelingshulp zou hierbij kunnen helpen. Maar tussen 1990 en 2000 heeft het Noorden zijn hulpbudgetten verminderd: er wordt nu 0.19 procent van het nationaal inkomen aan publieke ontwikkelingshulp besteed, ver onder de 0.7 procent-norm van de Verenigde Naties.

AANBEVELING - de industrielanden moeten meer financi‘le steun geven aan het verhogen van de technische en administratieve capaciteiten van de ontwikkelingslanden, meer bepaald op het terrein van de internationale handel.

BELOFTE NUMMER 8 -DE WTO ZAL BIJDRAGEN TOT DUURZAME
ECONOMISCHE GROEI EN VERMINDERING VAN DE ARMOEDE IN HET ZUIDEN

De industrielanden blijven volhouden dat geen enkele bepaling in de verdragen van de WTO de ontwikkelingslanden belet hun aandeel in de internationale handel te vergroten en zo hun ontwikkeling te verzekeren. Dat is onjuist.

Heel wat maatregelen die hebben bijgedragen tot het commercieële succes van Zuid-Oost-Azië, zijn op grond van de recente akkoorden onmogelijk geworden. Voorbeelden hiervan zijn selectieve bescherming van nationale industrieën, gerichte subsidies voor bedrijven, beperkingen op buitenlandse investeringen, het nabootsen van beschermde technologie en de verplichting voor buitenlandse bedrijven om met nationale bedrijven samen te werken.

Het Tripsverdrag geeft veel kopzorgen. De voordelen ervan zullen vooral naar multinationale ondernemingen in het Noorden gaan. De Verenigde Staten zijn de grootste belanghebbende: het totale bedrag aan ontvangen patentrechten steeg van 6,7 miljard dollar in 1980-1982 tot 23 miljard dollar in 1998.

Het Tripsverdrag draagt ook niet bij tot de overdracht van technologie naar de ontwikkelingslanden. Geen enkel van de succesvolle Aziatische landen had gedurende de eerste decennia van zijn economische ontwikkeling te maken met strenge bepalingen voor het intellectueel eigendomsrecht. Het Tripsverdrag schept een monopoliesituatie, en beperkt innovatie en de snelle verspreiding van nieuwe technologie.

Het Trimsverdrag over de handelsgebonden investeringsmaatregelen veroorzaakt gelijkaardige problemen. Het beperkt het recht van regeringen om buitenlandse bedrijven te verplichten tot het gebruik van lokale toeleveringsproducten. Het succes van Zuid-Korea en Taiwan is juist te danken aan het gebruik van deze mogelijkheid om banden te creëren tussen nationale bedrijven en de uitvoersector. Het heeft deze landen toegelaten nieuwe markten te veroveren, op basis van technologische innovatie door nationale bedrijven. Vandaag verzekeren deze twee landen een derde van de uitvoer van half- en hoogtechnologische producten uit de ontwikkelingslanden.

Het akkoord over de dienstensector geeft ook redenen tot bezorgdheid. Het gaat hierbij niet alleen over financiële en andere commerciële diensten, maar ook over publieke dienstverlening zoals de energie- en watervoorziening en het onderwijs. Tot op vandaag is er op het terrein nog niet veel gebeurd, maar machtige lobbygroepen ijveren achter de schermen voor verregaande liberalisering op dit terrein.

In sommige gevallen kunnen de ontwikkelingslanden voordeel halen uit de liberalisering van de handel in sommige diensten. Dat geldt o.a. voor de software en de bouw. Maar de bedrijven in de ontwikkelingslanden zijn slecht gewapend om de concurrentie aan te gaan met dienstverlenende bedrijven uit de financiële sectoren. En er zijn goede redenen om de vrije marktprincipes af te wijzen voor publieke diensten zoals de gezondheidszorg en het onderwijs. Een beperking van de vrijheid van regeringen om deze sectoren te beschermen, zal negatieve gevolgen hebben voor de ontwikkeling.

Er is een groot gevaar dat de akkoorden van de WTO de ondergeschikte en afhankelijke positie van de ontwikkelingslanden zullen bevestigen en versterken. Het zal hen onmogelijk gemaakt worden omhoog te klimmen op de ladder van de technologische ontwikkeling. Er zal geen herhaling komen van het ‘Zuidoost-Aziatisch mirakel’. De WTO bevordert integendeel een ‘Mexicaans model’ van afhankelijkheid van buitenlandse bedrijven, zwakke banden tussen nationale bedrijven en de uitvoersector, en lage lonen.

AANBEVELING

- de WTO moet:
– de ontwikkelingslanden toestaan af te wijken van de algemene verplichtingen die voortvloeien uit de verschillende verdragen. Dit betekent o.a. langere overgangsperiodes voor de toepassing van de verdragen over de handelsgebonden aspecten van het intellectueel eigendomsrecht en van investeringen;
– landen uit het Zuiden meer flexibiliteit toestaan in het beschermen van beginnende industrieën en in de regulering van buitenlandse directe investeringen;
– de industrielanden doen instemmen met een kritisch onderzoek naar de impact van het Tripsverdrag op de beschikbaarheid van technologie in het Zuiden.

ALGEMEEN BESLUIT

De geïndustrialiseerde landen zijn de beloften die gedaan werden in het kader van de Uruguayronde van de WTO niet nagekomen. De wereldhandel blijft daardoor gekenmerkt door uitzonderingen en dubbele normen in het voordeel van de rijke landen.

De nieuwe onderhandelingsronde biedt aan de rijke lidstaten van de WTO de kans te bewijzen dat het ernst is met de bestrijding van de armoede. Daarom moet er een ‘ontwikkelingsagenda’ zijn voor de komende twee jaren. De nadruk moet daarin liggen op het effectief nakomen van de beloften van de vorige onderhandelingen, veel meer dan op nieuwe thema’s zoals investeringen en concurrentiebeleid. Maar er zijn te weinig aanwijzingen dat we in die richting gaan.
De houding van de rijke landen wordt gekenmerkt door hypocrisie en een dubbele moraal. Dat ondermijnt de inspanningen van de arme landen om de handel ten dienste van de ontwikkeling te stellen, en het ondermijnt de geloofwaardigheid van het wereldhandelssysteem. De lidstaten van de WTO moeten eindelijk komaf maken met het breken van beloften en het missen van kansen. Zij moeten nu de grondslagen leggen voor een rechtvaardiger en stabieler wereldhandelssysteem.


Oxfam International publiceerde deze tekst als een briefing paper in de aanloop naar de ministeriële vergadering van de Wereldhandelsorganisatie in Qatar, in november 2001. Oxfam International is een confederatie van 12 (gelijknamige) nationale nietgouvernementele organisaties voor ontwikkelingssamenwerking, waaronder Oxfam Belgi‘ en Novib Nederland. Na het afsluiten van dit cahier publiceerde Oxfam International een nieuw rapport: Meten met twee maten. Europa en de Verenigde Staten manipuleren de regels van de Wereldhandelsorganisatie, om hun economisch overwicht in stand te houden. Voor elke dollar ontwikkelingshulp, worden er twee gestolen door heffingen en invoerbeperkingen. In het rapport worden concrete voorstellen voor eerlijke handel gedaan. Er moet in de eerste plaats een einde komen aan de gesubsidieerde agrarische overproductie en aan de dumpingpraktijken van de rijke landen. Daarnaast moet er een nieuwe generatie van grondstoffenakkoorden komen, waarin de prijzen op een eerlijk niveau gestabiliseerd worden.

Maak MO* mee mogelijk.

Word proMO* net als 2790   andere lezers en maak MO* mee mogelijk. Zo blijven al onze verhalen gratis online beschikbaar voor iédereen.

Ik word proMO*    Ik doe liever een gift

Met de steun van

 2790  

Onze leden

11.11.1111.11.11 Search <em>for</em> Common GroundSearch for Common Ground Broederlijk delenBroederlijk Delen Rikolto (Vredeseilanden)Rikolto ZebrastraatZebrastraat Fair Trade BelgiumFairtrade Belgium 
MemisaMemisa Plan BelgiePlan WSM (Wereldsolidariteit)WSM Oxfam BelgiëOxfam België  Handicap InternationalHandicap International Artsen Zonder VakantieArtsen Zonder Vakantie FosFOS
 UnicefUnicef  Dokters van de WereldDokters van de wereld Caritas VlaanderenCaritas Vlaanderen

© Wereldmediahuis vzw — 2024.

De Vlaamse overheid is niet verantwoordelijk voor de inhoud van deze website.