Amerikaanse Senaat legt Aziatische en Europese bedrijven in Sudan vuur aan de schenen

Amerikaanse bedrijven mogen sinds 1997 niet langer direct investeren in Sudan. De VS reageerden daarmee op een militaire coup in het land, de steun die het regime in Khartoem zou leveren aan terroristische organisaties en de verdrukking van de niet-islamitische bevolkingsgroepen in het zuiden van het land. Door de oorlog in Darfour, die volgens de Amerikaanse regering gelijkstaat met genocide, heeft de Sudanese regering het sinds 2003 helemaal verkorven in de VS.

Amerikaanse ondernemers kunnen nog wel investeren in buitenlandse bedrijven die in Sudan actief zijn. De Sudan Accountability and Divestment Act wil dat moeilijker maken. Het wetsvoorstel dwingt bedrijven die meedingen naar overheidsopdrachten te bewijzen dat ze geen geld verdienen in Sudan. De tekst maakt ook gerechtszaken tegen deelstaten, openbare instellingen en pensioenfondsen die zich terugtrekken uit ondernemingen die in Sudan actief zijn, onmogelijk. Sommige van die instellingen die de voorbije jaren al dergelijke aandelen van de hand deden, waren daarvoor door beleggers voor de rechter gesleept.

Mogelijke slachtoffers van de voorgestelde regeling zijn PetroChina en de China National Petroleum Corporation (CNPC), het Maleisische Petronas, de Oil and Natural Gas Corporation uit India, het Franse industrieconcern Alstom, het Duitse ingenieursbureau Lahmeyer en de Britse ingenieurs- en beheersconsultant Mott MacDonald.

Het Huis van Afgevaardigden moet zich binnenkort uitspreken over het wetsvoorstel. Het is onduidelijk of president George W. Bush de tekst zal willen ondertekenen. Het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken oordeelt dat de wet de bevoegdheden van de president ondermijnt.