De grondstoffenmarkt in een notendop

In dit artikel brengen wij enkele basisgegevens samen met betrekking tot de productie, de handel en het beleid inzake grondstoffen. Die kunnen helpen om de meer gesofisticeerde analyses in de rest van het cahier gemakkelijker te verteren.
Wat zijn grondstoffen? De vraag is ingewikkelder dan ze op het eerste gezicht lijkt. Baksteen bijvoorbeeld is een grondstof voor de bouwsector, maar is tegelijk ook al een afgewerkt product waarin enkele basisgrondstoffen verwerkt zijn. Zijn grondstoffen dan alleen producten van Moeder Aarde die nog geen enkele vorm van verwerking hebben ondergaan? Ook die omschrijving is niet waterdicht. Veel grondstoffen, ook in de ruwe vorm waarin ze naar andere landen worden verscheept of wanneer ze als verhandelde grondstof in de internationale statistieken verschijnen, hebben al een of meer bewerkingen ondergaan, zoals drogen of inpakken. De grens is niet altijd gemakkelijk te trekken. Aan het begin van de jaren 1990 was er bijvoorbeeld een hele discussie over de vraag of chips voor computers een grondstof waren of een (half) afgewerkt product. En wat met geld als grondstof voor operaties en ‘verwerking op de kapitaalmarkt’? Laten we het toch maar houden bij de ruwe vorm van de producten die voortkomen uit landbouw, mijnbouw of energiewinning. Binnen de landbouwproducten wordt nog een onderscheid gemaakt tussen voedings- en industriële producten.


Grondstoffen in de wereldhandel

Grondstoffen zijn lang beschouwd als het fundament van de wereldeconomie. Machtige landen zorgden ervoor dat ze genoeg leveranciers hadden om hun economie op volle toeren te laten draaien.
Toevoerlijnen werden desnoods met militair geweld opengehouden. Grondstoffen waren ontegenzeglijk een troefkaart, maar voor kleine spelers kon het wel eens hachelijk zijn om die kaart in de hand te houden. Ook in de productie- en handelsstatistieken hadden grondstoffen een groot gewicht, zowel in volume als in prijs.

Het toppunt van de grondstoffenmacht in de recente geschiedenis lag ergens tussen 1973 en 1976. De grote olieprijsstijgingen onder druk van de OPEC in 1973 hadden bij de westerse landen voor paniek gezorgd. Plotseling waren zij wel bereid om hogere prijzen te betalen en zich te verbinden tot contracten die ook voor de leveranciers interessant waren op lange termijn. Het effect straalde af op andere grondstoffen die ook historisch hoge prijzen haalden. Niet toevallig werden in die periode handelsakkoorden onderhandeld (en in bepaalde gevallen goedgekeurd) die meer dan tevoren rekening hielden met de belangen van de ontwikkelingslanden. Denken we maar aan het Geïntegreerd Grondstoffenprogramma dat in die tijd in UNCTAD werd bedacht, maar uiteindelijk nooit werd gerealiseerd. Dat was wel het geval voor de handelsakkoorden in het kader van de tweede Lomé-Conventie, een akkoord tussen de Europese Unie en een grote groep landen uit Afrika, de Caraïben en de Stille Oceaan (ACS). Lomé II had waarschijnlijk de sterkste handelsvoorzieningen van alle EU- ACS akkoorden, of betekende alleszins de grootste vooruitgang tegenover de vorige editie.

De paniek was snel voorbij. Vanaf toen voerden westerse landen een bewuste grondstoffenpolitiek om hun toevoer veilig te stellen. Ze spreidden het schaarsterisico door nieuwe ontginningsplekken te zoeken en nieuwe producenten te stimuleren. Tegelijk gingen ze zwaar investeren in energiebesparing. De opstoot van macht van het Zuiden was meteen verleden tijd. Tegelijk is de wereldeconomie steeds verder ‘gedematerialiseerd’. De gebruikte hoeveelheid grondstof per eenheid product is verminderd. Dat betekende ook dat de ruwe materie steeds minder is gaan doorwegen in aandeel van de wereldproductie en de wereldhandel. Grondstoffen worden minder belangrijk in vergelijking met afgewerkte producten (en diensten). Dat blijkt ook duidelijk uit de cijfers in tabel 1.

Tabel 1: Evolutie van de structuur van de wereldexport (in procent)
Aandeel 1980 Aandeel 1990 Aandeel 2000 Aandeel 2003
Alle voeding 11,1 9,3 6,7 7,45
Landbouwgrondstoffen 3,7 3 1,8 1,78
Ertsen en metalen 4,7 3,6 2,8 2,6
Petroleumproducten 24 11 10,5 10,34
Industrieproducten 54,2 70,5 75,2 74,53
Bron : UNCTAD , Handbook of Statistics, 2004, en WTO, Statistics Database for 2003

Dat geldt zelfs ook voor de productie en de handel van derdewereldlanden, zoals blijkt uit tabel 2

Tabel 2: Evolutie van de exportstructuur van landengroepen in de Derde Wereld 1989- 2002
Olie
1989-1992 Olie
1999-2002 Andere grondstoffen 1989-1992 Andere grondstoffen 1999-2002 Afgewerkte producten 1989-1992 Afgewerkte producten 1999-2002
Ontwikkelingslanden 25 18 19 12 56 69
waarvan
Latijns-Amerika 25 16 42 25 33 58
Afrika 59 49 25 20 15 28
West-Azië 73 72 8 6 18 21
Oost- en Zuid-Azië 7 5 13 8 79 86
Bron: UNCTAD , Handbook of Statistics, 2004

We moeten hier wel even waarschuwen voor gezichtsbedrog. Uiteindelijk is het aandeel van de derdewereldlanden in de export van afgewerkte producten sterk geconcentreerd in een tiental grote en/of snel groeiende landen in Azië en Latijns-Amerika.

Het is ook niet omdat grondstoffen een steeds kleiner deel van de statistieken uitmaken, dat ze niet onmisbaar zouden zijn???. Als je met een toverstok in één klap alle grondstoffen uit ons straatbeeld wegtovert, zijn chaos en ellende niet te overzien. Het is ook niet omdat meer ontwikkelingslanden nu heel wat meer afgewerkte producten uitvoeren dat het probleem van de afhankelijkheid van landen van grondstoffenexport zou zijn opgelost.

Tabel 3 : Grondstoffenafhankelijkheid van Afrikaanse landen (in procent van de export)
Zonder olie – 1991 Met olie - 1991 Zonder olie - 2003 Met olie - 2003
Benin 71,0 92,2 82,4 82,8
Burundi 95,7 95,7 85,8 85,8
Kameroen 41,6 91,5 43,7 93,1
D.R. Congo 56,0 67,2 28,8 42,4
Ghana 47,6 53,0 46,5 53,6
Ivoorkust 82,0 87,8 65,0 77,8
Mauritius 31,7 33,4 25,5 25,6
Niger 80,0 82,2 89,0 90,6
Rwanda 89,4 89,4 82,9 89,7
Senegal 62,9 78,9 44,0 64,1
Bron UNCTAD , Handbook of Statistics, 2004


De actoren op de grondstoffenmarkt

Wie speelt een rol in het grondstoffenspel? Allereerst zijn er de lokale producenten en handelaars, gaande van kleine splinterbedrijfjes tot relatief grote economische actoren, verder de lokale overheid, internationale handelaars en transporteurs, grote internationale verwerkende bedrijven en natuurlijk ook de distributiesector in de consumerende landen en de consumenten zelf. Daarnaast is ook de rol van internationale instellingen en van initiatieven van de regeringen van importerende en consumerende landen niet onbelangrijk. Ten slotte heeft de grondstoffenhandel zelf een aantal structuren en instellingen opgeleverd zoals grondstoffenbeurzen en -termijnmarkten, die een belangrijke rol spelen in het geheel. De situatie verschilt van grondstof tot grondstof, maar je moet er toch rekening mee houden dat de verschillende rollen en fases in de productie en handel vaak te vinden zijn binnen één grote multinationale onderneming.


Grondstoffenlanden

Grondstoffenlanden zou je kunnen beschrijven als landen die veel grondstoffen uitvoeren en/ of er sterk van afhangen om buitenlandse deviezen te verdienen. Ook hier moeten we opletten voor clichés en begripsverwarring. Zowel Rwanda als Colombia zijn ‘koffielanden’. Toch kun je de exportpakketten van de twee nauwelijks met elkaar vergelijken. Rwanda haalt 29 procent van zijn exportinkomsten uit koffie. In de totale wereldhandel van koffie telt het met 0,15 procent nauwelijks mee. Colombia staat voor 10 procent van de wereldexport van koffie. Toch staat die koffie maar voor 7 procent van de exportinkomsten van het land Een land als Brazilië exporteert zeer veel ruwe grondstoffen, maar heeft een zeer gevarieerd exportpakket, met ook hoogtechnologische producten zoals straalvliegtuigen.

‘Grondstoffenlanden’ hebben dus niet noodzakelijk alleen maar gelijklopende noden en belangen. Ze hebben ook niet allemaal dezelfde macht aan de onderhandelingtafel. Een land als Rwanda is sterk afhankelijk van de prijsgrillen van koffie, maar weegt nauwelijks op beslissingen over de prijs van dat product. Bovendien zijn ook sommige rijke industrielanden belangrijke producenten van energie en grondstoffen. De belangen en mogelijke allianties lopen dus niet noodzakelijk altijd over een Noord-Zuidas.

Het doet er ook toe welke grondstoffen een land bezit. Niet alle grondstoffen zijn van strategisch belang, schaars, onvervangbaar, of even gegeerd op koopkrachtige consumentenmarkten. Je bent het best af met een flink aandeel van een schaarse maar erg gegeerde en strategisch belangrijke grondstof. Al kan dat strategisch belang ook wel eens in je eigen gezicht ontploffen. Zonder de rijke olievoorraden zou Irak de VS waarschijnlijk geen oorlog waard zijn geweest.


Multinationale ondernemingen

De handel, verwerking en distributie van grondstoffen kent een sterke concentratie en is de voorbije decennia nog sterk toegenomen. Voor zowat elke grondstof en ook in de petroleumwinning is een handvol multinationale ondernemingen baas in de handel. We spreken dan echt over drie tot vijf bedrijven die in elke sector het grootste deel van de markt controleren. De cacaosector kende tussen 1970 en 1990 tweehonderd fusies en overnames. Als gevolg daarvan was 70 procent van de cacaomaalderij in het midden van de jaren 1990 in handen van tien bedrijven, waarbij de top drie bestaande uit Archer-Daniels-Midland , Barry Callebaut en Cargill goed waren voor vijftig procent. De chocolademarkt wordt gedomineerd door Nestlé, Mars, Hershey, Kraft-Jacob-Suchard en Cadbury Schweppes. In de koffiesector controleren twee bedrijven (Nestlé en Philip Morris) meer dan de helft van de markt van gebrande en oploskoffie.


De grondstoffenbeurzen

Voor de meeste grondstoffen bestaan beurzen. Het zijn handels- en financiële knooppunten waar een groot deel van de transacties voor die grondstof zich afspelen. Belangrijk zijn bijvoorbeeld de beurzen van New York , Chicago, Hannover, Tokyo, Mumbay en Londen. Je kunt die op beurzen meer doen dan grondstoffen kopen en verkopen. Je kunt je er in zekere zin ook verzekeren tegen risico’s van grote prijsdalingen of -stijgingen. Je kunt er ook proberen om handig in te spelen op de grillen van de grondstoffenmarkt en proberen geld te verdienen met speculatie. Verzekeren doe je er normaal via hedging. Handelaars kunnen zich bij een koop of verkoop indekken tegen risico’s (bijvoorbeeld prijsstijgingen of wisselkoersschommelingen) door op de termijnmarkt een tegengestelde positie in te nemen. Dat kan als volgt gaan. Iemand koopt op de spotmarkt een lading cacao die hij pas een maand later zal kunnen verkopen. Hij loopt het risico dat de cacaoprijs in die tijd met pakweg tien procent daalt. In dat geval maakt hij een fors verlies. Hij kan nu ‘hedgen’ door op de termijnmarkt een optie te nemen. Een forward contract geeft hem het recht om binnen de maand eenzelfde hoeveelheid cacao te verkopen tegen de prijs die hij voor zijn lading heeft betaald. In dat geval maakt hij winst noch verlies.
‘Asymmetrische hedging’ is dan eigenlijk speculatie. In het geval van onze cacaohandelaar gebeurt dat bijvoorbeeld door een optie te nemen op verkoop aan de huidige prijs plus tien of twintig procent.


De problemen

Het kan dus een troef zijn voor een land om een flinke hoeveelheid erts in de ondergrond te hebben of te beschikken over goede heuvels en klimaatvoorwaarden om koffie te kweken. Een wondermiddel is het niet. In de praktijk van veel landen blijkt een rijke grondstoffenvoorraad soms een vergiftigd geschenk te zijn. Afrika is bijzonder afhankelijk van grondstoffen, maar zit tegelijk op een massa strategische grondstoffen die voor de rest alleen te vinden zijn in politiek niet zo stabiele gebieden in de vroegere Sovjet-Unie. Toch zit een groot deel van Afrika in zak en as. Welke problemen kun je als producent tegen het lijf lopen?

Grondstoffenafhankelijkheid

We hebben het er al over gehad. Ondanks de opmars van afgewerkte producten in de wereldstatistieken blijft het beeld van een economisch zwak Derdewereldland dat voor 60 tot 90 procent van zijn exportinkomsten afhangt van twee of drie grondstoffen pijnlijk reëel voor meer dan zestig landen. Veel arme landen hebben echt last van een marktverslaving. Zij zijn voor het verdienen van buitenlandse deviezen (onder andere om hun schulden en hun invoer te kunnen betalen) aangewezen op de grondstoffenexport. Dat betekent dat ze bij zeer lage prijzen toch blijven produceren en exporteren, ook al verdienen ze minder dan ze voor de productie zelf moeten uitgeven.
Die landen zijn erg afhankelijk van de grondstoffenmarkt. Door hun zwakke positie zijn ze meteen ook erg kwetsbaar voor de grillen en wensen van westerse donoren en internationale instellingen.

Zeven jaar voor een boon

De ontginning van grondstoffen is vaak een investering op lange termijn. Dat is zeker het geval voor bekende tropische producten als koffie en cacao. Een koffieplant doet er vijf jaar over voor ze volop rendeert. Een cacaoplant heeft zelfs zeven jaar nodig. Dat maakt het natuurlijk moeilijk om in te spelen op de markt. Deze producten kennen dan ook een soort vaste op- en neergaande cyclus Een periode van hoge prijzen zorgt ervoor dat meer wordt aangeplant. Vijf of zeven jaar later zorgt dat normaal voor een overschot op de markt en lage prijzen. Voor de korte termijn hebben de producenten wel middelen om kleine schommelingen op te vangen. Ze kunnen bijvoorbeeld planten verwaarlozen in periodes van lage prijzen en ze weer extra verzorgen wanneer er hoge prijzen worden verwacht. Maar het blijft moeilijk om te plannen.

Grilliger dan april

Grondstoffenopbrengsten en -prijzen zijn bijzonder grillig. Voor landbouwgrondstoffen is dat eigenlijk wel logisch. Hoe ‘industrieel’ de ontginning ook is georganiseerd, toch blijft er altijd een grote afhankelijkheid van de natuurelementen. Een onverwachte periode met vriestemperaturen in Brazilië op een slecht moment kan zwaar doorwegen op de wereldkoffieproductie en op de koffieprijzen. De voorbije tien tot twintig jaar werkt die grilligheid in verhouding veel meer tegen de producenten dan tegen de verwerkende industrie en de consumenten. Voor heel wat landbouwgrondstoffen kan de industrie nu rekenen op toevoer uit meer producentenlanden in heel verschillende tijd- en seizoenzones. Het zou al moeten lukken dat in de kou in hetzelfde jaar toeslaat in bijvoorbeeld Brazilië, Indonesië én Ivoorkust. Dat betekent dus dat de toevoer door het jaar genomen (en met wat strategische voorraden) veilig is. De plaatselijke producent met een gedecimeerde oogst blijft de pineut.
De prijzen van landbouw- en voedingsproducten zoals granen zijn ook nog grillig om een andere reden. In veel gevallen gaat het om een restmarkt. Dat betekent dat het gros van de productie wordt geconsumeerd in de producerende landen of via vaste kanalen wordt verhandeld aan condities buiten marktvoorwaarden (geregelde handel). Enkel de resten worden afgezet op de wereldmarkt. Dat maakt dat de overschotten of tekorten op heel korte tijd kunnen ontstaan of weer verdwijnen. De wereldmarktprijs wipt mee.

Door al die grillen is het voor grondstoffen??producerende landen alweer moeilijk plannen. Er zijn maar zelden voorspelbare inkomsten en mogelijkheden om op basis daarvan een stabiele werking van de instellingen uit te bouwen. Je merkt dan ook dat periodes met lage inkomsten en prijzen vaak rechtstreeks inhakken op de levenomstandigheden van de producenten. Het geld van de piekmomenten wordt veeleer beschouwd als een buitenkansje en wordt niet altijd even wijs en productief geïnvesteerd. Voor kleine lokale producenten van grondstoffen wordt het grillige verloop van hun inkomsten ook nog versterkt door de uitschakeling van de overheidsdiensten voor het opkopen, in voorraad houden en doorverkopen van de grondstof. Die diensten waren vaak bureaucratisch en roomden in piekperiodes een deel van de mogelijke winst van de producenten af. In crisisperiodes zorgden ze wel voor een buffer die voor de kleine cacao- of koffieboeren veel ellende wist te vermijden.

Vervangen en recycleren

Ook in de productie van eindproducten zijn er de jongste decennia veranderingen geweest die de positie van grondstoffen en van de producenten ervan hebben verzwakt. In sommige gevallen kan een specifieke grondstof zonder problemen worden vervangen in de aanmaak van het eindproduct. Dat is bijvoorbeeld het lot van allerlei plantaardige oliesoorten voor de productie van margarine. Producenten van palmolie, zonnebloemolie, olijfolie, enzovoort kunnen daardoor tegen elkaar worden uitgespeeld. Die vervangbaarheid is nog erger als de plaats van een grondstof gewoon wordt ingenomen door een andere die veel beter geschikt is voor het gebruik. Denken we maar aan de vervanging van koperdraad door allerlei vezels in de communicatie-industrie, intussen jaren geleden. Een kilo vezels kan daar zoveel betekenen als een ton van de vroegere koperdraad. De recycleerbaarheid van een grondstof heeft in zekere mate hetzelfde effect als de vervangbaarheid. Als de prijzen sterk stijgen, zal er meer worden gerecycleerd. Hier moet je er wel rekening mee houden dat er bijvoorbeeld om milieuredenen een meer uitdrukkelijke vraag kan komen naar recycleerbare producten, zeker als die ‘redenen’ omgezet worden in harde fiscale maatregelen.

Slechte ruiltermen

Het lijkt soms anders, maar met de exploitatie van grondstoffen valt niet veel te verdienen. Uitzonderingen bevestigen de regel. De uitvoer van olie, bij hoge prijzen en vanuit landen met grote voorraden en een kleine bevolking, geeft zeker recht op een ticket eerste klasse. Voor andere grondstoffen in minder gunstige omstandigheden was het de voorbije twintig jaar vaak pover tafelen.. Een groter aantal producenten, een bijna geïndustrialiseerde en veel efficiëntere productie in nieuwe teeltgebieden gecombineerd met een niet spectaculair stijgende vraag, heeft voor veel grondstoffen geleid tot structurele overproductie. De prijzen voor koffie, cacao, thee, rubber, enzovoort waren dan wel grillig, maar daalden door die overproductie over de langere termijn naar een historisch dieptepunt. In economische termen heet dat dan: de ruiltermen zijn slecht, de koopkracht van de export en de toegevoegde waarde zijn laag.

De ruiltermen van een land geven aan hoe de prijs van een eenheid export van het land zich verhoudt tot de prijs van een eenheid import. Landen die bijvoorbeeld sterk afhangen van de koffie-export en veel petroleum en afgewerkte producten moeten invoeren, hebben hun ruiltermen in de voorbije twintig jaar sterk zien achteruitgaan. Om de koopkracht van de export te meten, moet je het verhandelde volume mee in rekening brengen. In sommige gevallen kan een prijsdaling immers opgevangen worden door meer uitvoer van hetzelfde product (of door minder in te voeren van andere producten).

Ook de koopkracht van arme grondstof??afhankelijke landen is er de voorbije decennia niet op vooruit gegaan. Het grootste probleem blijven de erg lage prijzen. Tussen 1977 en 2001 is de prijs van alle grondstoffen samen volgens UNCTAD in reële termen met 53 procent achteruitgegaan. De sterkste daling was er tussen 1998 en 2001 voor koffie, cacao, rubber, suiker en enkele metalen. Daarna kwam er een snelle stijging met 28 procent onder impuls van de vraag uit China en India. Een flink stuk van die stijging is wel op rekening te schrijven van de waardvermindering van de dollar. Als je dat effect aftrekt, hou je maar 12 procent stijging over. Je moet er ook rekening mee houden dat de prijzen begonnen te stijgen van op een bijzonder laag niveau. In 2005 lagen de koffieprijzen nog altijd onder het niveau van 1997. Samen liggen de grondstoffenprijzen, uitgedrukt in dollar en gezuiverd voor het effect van de inflatie, nog een derde lager dan in de periode 1975-1985

Tabel 4: Evolutie van ruiltermen, exportvolume en koopkracht van de export (index 2000 = 100)

1980 1990 1995 2002
Industrielanden
Ruiltermen 97 103 105 102
Volume-index 36 53 70 102
Koopkracht 35 55 73 104
Ontwikkelingslanden
Ruiltermen 117 100 102 100
Volume-index 20 38 65 107
Koopkracht 23 39 66 106
Afrika
Ruiltermen 134 100 95 101
Volume-index 54 64 70 100
Koopkracht 72 64 67 102
Bron: UNCTAD, Handbook of Statistics, 2004

Lage toegevoegde waarde

De prijs van een grondstof vormt doorgaans maar een heel klein deel van de prijs van het eindproduct. Vijf tot tien procent van de eindprijs is geen uitzondering. Dat betekent dat de waarde toegevoegd wordt in andere fasen van de productie: in de verwerking bijvoorbeeld of in de distributie. Dat is slecht nieuws voor de exporteurs van ruwe grondstoffen, en vooral voor exporteurs van wie zowat het hele exportpakket uit ruw materiaal bestaat. Veel grondstoffenexporterende landen hebben dan ook geprobeerd om verdere fasen van de verwerking van hun grondstoffen in eigen handen te nemen. Deze vorm van diversifiëring is door de band genomen niet meteen een groot succes geworden. De verwerking van grondstoffen, zelfs tot half afgewerkte producten, is vaak al een complexe en dure aangelegenheid. Voor het uitzuiveren van koper bijvoorbeeld heb je een dure en technologisch lang niet eenvoudige infrastructuur nodig. Zelfs het ter plaatse branden van koffie blijkt niet zo eenvoudig te zijn. Veel koffie die uiteindelijk bij ons wordt verkocht, is een mengeling van verschillende soorten. Om te voldoen aan de smaaknormen, zou een Ghanees bedrijf al koffie moeten invoeren uit andere landen (en misschien wel continenten) om de voor de Belgische markt geschikte koffiemix te kunnen samenstellen. Bovendien is het vaak bijzonder moeilijk om als nieuwkomer een plaatsje te veroveren op een door grote MNO’s beheerste markt van afgewerkte producten. Vergeten we niet dat verwerkte producten op westerse markten doorgaans tegen hogere tariefmuren botsen dan de ruwe grondstof. Op dat gebied is er een wereld van verschil tussen ruwe koffie en een potje oploskoffie.

Als landen er al in slaagden om een deel van de verwerking van hun grondstoffen zelf te doen, viel nog een andere perverse trend vast te stellen. Doordat verschillende landen tegelijk investeerden in capaciteit om minstens half verwerkte producten te kunnen uitvoeren, ontstond een overaanbod op dat niveau. Daardoor konden MNOs de producenten van de half verwerkte grondstof tegen elkaar uitspelen. Dat leidde dan weer tot lagere prijzen voor die half afgewerkte producten, tot een lagere toegevoegde waarde in de eerste verwerkingsfasen en dus ook tot een verschuiving van de toegevoegde waarde naar nog meer ‘stroomafwaarts ’ gelegen schakels in de ketting , zoals distributie en commercialisering . Voor de landen die het probeerden, was de winst uit de eigen verwerking doorgaans beperkt.

Hoge normen in de rijke landen

Voor een arme grondstoffenproducent lijken de hindernissen wel eindeloos. Als je dan toch al een product hebt dat ver weg in een of ander land kopers zou kunnen vinden, rijzen er andere problemen. Je product moet voldoen aan een lange lijst normen, gaande van bacteriële veiligheid over geluidsnormen voor de aanvoerende vliegtuigen tot normen in verband met consumenteninformatie op de verpakking. Soms zijn dit wettelijke verplichtingen die zonder meer moeten worden voldaan. In andere gevallen gaat het ook om ‘informele’, maar daarom niet minder doorslaggevende eisen die de consumenten stellen. De Belg koopt zijn koffie niet in bulk aan een marktstalletje of zijn chocola als een brok in anoniem papier verpakte fondant. Koffie hoort in een blitse vacuümverpakking, of liever nog in een mooi bewaarblik. Chocolade wordt gevuld met sinaasappel, frambozen of nootjes en in een mooi afgewerkte verpakking gepresenteerd als een dure delicatesse. Deze trend wordt versterkt door de branding van de grondstoffen. Bedrijven merken dat ze hun waar beter verkocht krijgen als ze zich door de een of andere kwaliteit onderscheiden van soortgenoten. Die verschillen zitten lang niet altijd in de intrinsieke kwaliteit van het gebruikte materiaal. Je verkoopt geen product, maar een merk.

Pure piraterij

De lage inkomsten uit de grondstoffenontginning hebben niet altijd te maken met economische wetmatigheden. Een niet onaanzienlijk deel van de grondstoffenhandel is eigenlijk pure piraterij. Smokkel is schering en inslag. Gedurende vele jaren was er een smokkelpad tussen Ghana en Ivoorkust. Afhankelijk van de prijzen die werden geboden, ging het cacaotransport van Ghana richting Ivoorkust of andersom. Erger nog is dat grondstoffenhandelaars profiteren van oorlog en open conflicten om op grote schaal grondstoffen te gaan wegroven uit gebieden waar er geen overheidscontrole is of waar de plaatselijke machthebbers de roof van grondstoffen door de vingers zien als er voor henzelf iets te rapen valt. Dit soort praktijken is minder ‘exotisch’ dan je zou denken. Veel van deze ‘vuile’ grondstoffen komen uiteindelijk via de medeplichtigheid van ‘respectabele’ firma’s op onze markt.


Het grondstoffenbeleid: van paradepaard naar probleemkind

De machteloze ambitie van de jaren 1970

In de jaren 1970 was het grondstoffenbeleid een heet hangijzer en een absolute prioriteit in de Noord-Zuidverhoudingen en -onderhandelingen. Het Zuiden was ambitieus en legde, doorgaans met de hulp van de organisatie voor handel en ontwikkeling van de Verenigde Naties UNCTADconcrete voorstellen op de onderhandelingstafel. De westerse industrielanden repliceerden met tegenvoorstellen, beperkte toegevingen, vertragingsmaneuvers en regelrechte boycot. Ruw samengevat waren er verschillende ‘lijnen’ voor het regelen van de grondstoffenmarkt en het verbeteren van de grondstoffeninkomsten:
• indexering: het aanpassen van de grondstoffenprijzen aan de prijsstijgingen van afgewerkte producten. Dit lijkt niet onlogisch, maar politiek gezien hebben dergelijke voorstellen nooit iets bereikt;
• stabilisering: het ingrijpen in de markt, om op zijn minst het grillige prijsverloop uit de markt te halen en daardoor te zorgen voor stabiele, min of meer voorstelbare inkomsten voor producenten en producentenlanden;
• diversifiëring: al vrij snel bleek dat economische ontwikkeling weinig kans maakte op basis van pure grondstoffenhandel. Diversifiëren betekent overschakelen op een betere kwaliteit van dezelfde grondstof, de grondstoffen verder verwerken, overstappen op andere meer gegeerde grondstoffen of volledig verschillende economische activiteiten opstarten, zoals dienstverlening of toerisme;
• compensatie: het vergoeden van grondstoffenafhankelijke landen als de inkomsten uit een voor hen belangrijke grondstof om de één of andere reden buiten hun wil onder het gewone niveau zakken. Voorbeelden hiervan waren het Stabex-systeem – nu FLEX-systeem – in het kader van de akkoorden tussen de EU en de ACS-landen (uit Afrika, de Caraïben en de Stille Oceaan) en een compensatiefonds tegen externe schokken bij het Internationaal Monetair Fonds. Beide schoten tekort. Stabex mislukte door een combinatie van brede dekking, hoge noden en weinig middelen. Het IMF-fonds had wel middelen, maar was gekoppeld aan te zware voorwaarden, was te duur in gebruik (het ging om leningen) en werd nauwelijks aangesproken door probleemlanden;
• een laatste lijn was vrij spel voor de markt, met een beperkte compensatie voor landen die zware schade ondervonden.

Alweer ruw samengevat drongen derdewereldlanden aan op stabilisering en diversifiëring. Die eisen kregen vaste vorm in het Geïntegreerd Grondstoffenprogramma en in het Gemeenschappelijk Grondstoffenfonds waarover werd onderhandeld in UNCTAD (1976). Het grondstoffenfonds had twee luiken. Het eerste luik moest de prijzen voor verschillende grondstoffen stabiliseren via het opstapelen of op de markt loslaten van buffervoorraden. Via het tweede luik zouden pogingen tot diversifiëring worden onderzocht, aangemoedigd en gefinancierd. Het rijke Westen hield het bij markt, het principe van diversifiëring (zonder financiële ondersteuning) en beperkte compensatie. Het resultaat was voorspelbaar. Het Geïntegreerd Grondstoffenprogramma werd roemloos begraven. Het Gemeenschappelijk Grondstoffenfonds kwam er pas vele jaren later en wel in een sterk uitgeholde, kansloze versie. De diversifiëring bleef beperkt tot een beperkt aantal landen en sectoren. De compensatiesystemen waartoe het Westen zich in de periode 1973-1975 had laten dwingen, bleven beperkt en werden later niet verder uitgewerkt. De individuele grondstoffenakkoorden (waarvan sommige met een buffervoorraad) wisselden succesperiodes af met rampmomenten. Het tinakkoord bijvoorbeeld ontplofte in 1985 onder druk van speculatie. Het levensbelangrijke koffieakkoord stierf in 1989.

Zwalpend beleid

De ondergang van het koffieakkoord vormde het begin van een lange periode van zwalpend of beter gezegd onbestaand grondstoffenbeleid. Eigenlijk is het onvoorstelbaar dat een economische sector die zo belangrijk is voor de allerarmste landen gedurende zo lange tijd zo sterk is verwaarloosd, zowel in de theorievorming als in het praktisch beleid. Zelfs op de grote VN-conferentie voor de Minst Ontwikkelde Landen in 2001 in Brussel stonden grondstoffen amper op de agenda. Woorden als aanbodbeperking, stabilisering en grondstoffenakkoorden werden politiek taboe. Ze werden jammer genoeg ook niet vervangen door betere en haalbare voorstellen.

De ideeënarmoede trof de meest gesofistikeerde instellingen. De Wereldbank formuleerde af en toe voorstellen en zelfs ‘plannen’ voor de grondstoffensector. Maar die kwamen niet veel verder dan het opdringen van het afschaffen of privatiseren van nationale grondstoffenboards, het aansporen tot overschakelen op een betere kwaliteit van cacao of koffie, het beter leren beheersen van de spelregels op de grondstoffentermijnmarkten en het gebruik van het ‘verzekeringspotentieel’ van hedging. De resultaten waren uiterst negatief en leidden tot een grotere kwetsbaarheid van kleine producenten en dalende prijzen voor koffie en cacao van betere kwaliteit – een logisch gevolg als veel producenten tegelijk proberen over te schakelen op betere soorten.

Ook de EU kwam enkele jaren geleden met een grondstoffenplan. Dat was op zich een lovenswaardig initiatief, maar behalve een erkenning van het probleem kwam de EU niet veel verder dan de collega’s van de Wereldbank. Men probeert nog steeds om de hete brij heen te dansen. Eigenlijk weet men wel dat een echte oplossing van het grondstoffenprobleem alleen mogelijk is door gebruik te maken van aanbodbeheer en -beperking. Maar daar durft geen regering of instelling zich momenteel aan wagen.


2005: zuidelijke groeipolen en de opgang van de Zuid-Zuidhandel

In 2005 klom de grondstoffenindex in lopende dollars ongeveer 12 procent hoger dan in 2004, vooral onder invloed van een stijging van metalen en mineralen met 26 procent. Op dit ogenblik is de sterke groei en de gulzige vraag van India en China voor veel andere derdewereldlanden een financiële meevaller van formaat. Als het inkomen per hoofd van de bevolking in die twee landen met honderd dollar stijgt (voor China is dat een stijging met tien procent , voor India met twintig procent) leidt dat tot een bijkomende vraag van 230 miljard dollar, die grotendeels aan grondstoffen zou worden besteed. Tussen 1995 en 2002 groeide de export van Afrikaanse grondstoffen naar China met tien procent per jaar.

Achter deze tijdelijke trend gaat ook een verschuiving in de structuur van de wereldhandel schuil. De rijke industrielanden zorgen nog altijd voor twee derde van de wereldimport (petroleumproducten niet inbegrepen). Toch is de handel tussen ontwikkelingslanden onderling, de zogenaamde Zuid-Zuidhandel, in opmars. Het deel van de export van ontwikkelingslanden dat naar andere ontwikkelingslanden gaat, is tussen 1990 en 2003 gestegen van 25 naar 42 procent. De stijgingspercentages voor de import lagen zelfs nog hoger. Ook hier past de nodige relativering. De groei vertrekt van lage cijfers en ook de Zuid-Zuidhandel zit sterk geconcentreerd bij enkele groten. De top tien van exporteurs is goed voor 84 procent van de Zuid-Zuiduitvoer en 78 procent van de Zuid-Zuidinvoer. Enkel Brazilië (import en export) en Mexico (import) verbreken de Aziatische hegemonie. De doorvoerhandel via Hong Kong van en naar China staat voor 20 procent van de hele Zuid-Zuidhandel en 25% van de Zuid-Zuidhandel in afgewerkte producten

De Zuid-Zuidhandel bevat een flink stuk dubbeltelling. Het blijkt immers dat heel wat Aziatische afgewerkte industrieproducten samengesteld worden uit onderdelen die in verschillende Aziatische landen worden geproduceerd. Een groot deel van de Aziatische handel gebeurt binnen productienetwerken. Uiteindelijk gaan veel van die producten toch nog naar noordelijke markten en dat kan in de statistieken van de wereldhandel voor rare bokkensprongen zorgen.

Vergelijken we even drie handelspatronen, waarbij voor honderd euro goederen van een ontwikkelingland naar een westerse markt worden uitgevoerd. Patroon nummer 1 is traditionele handel vanuit één ontwikkelingsland naar de EU: honderd euro Zuid-Noordhandel en nul euro op de Zuid-Zuidrekening. In patroon nummer 2 gaat voor negentig euro onderdelen naar een ander ontwikkelingsland. Daar gebeurt assemblage van het product dat weer voor honderd euro naar de EU vertrekt. Statistisch heb je nu negentig euro Zuid- Zuidhandel en 100 euro Zuid-Noordhandel. In patroon 3 worden onderdelen voor 88 euro vanuit een ontwikkelingsland via een doorvoerhaven in een ander ontwikkelingsland voor negentig euro naar nog een ander ontwikkelingsland gevoerd. Daar worden de onderdelen geassembleerd. Het eindproduct wordt voor 98 euro naar de doorvoerhaven verscheept en van daar voor honderd euro naar de EU-markt. Statistisch resultaat: honderd euro Zuid-Noordhandel, maar 88 plus 90 plus 98 of 276 euro Zuid-Zuidhandel. Of, als je het helemaal op de spits drijft, 376 euro export vanuit ontwikkelingslanden. Maar ondanks deze bedenkingen blijft de opstoot van de Zuid-Zuidhandel een goed spoor voor de ontwikkeling van ontwikkelingslanden en van grondstoffenproducenten in het bijzonder.

Rudy De Meyer is Diensthoofd Studie en Publicatie van 11.11.11 vzw,de koepel van de Vlaamse Noord-Zuidbeweging. Hij is redactielid van MO*noordzuidCahier en medesamensteller van dit cahier.
rudy.demeyer@11.be

Maak MO* mee mogelijk.

Word proMO* net als 2790   andere lezers en maak MO* mee mogelijk. Zo blijven al onze verhalen gratis online beschikbaar voor iédereen.

Ik word proMO*    Ik doe liever een gift

Met de steun van

 2790  

Onze leden

11.11.1111.11.11 Search <em>for</em> Common GroundSearch for Common Ground Broederlijk delenBroederlijk Delen Rikolto (Vredeseilanden)Rikolto ZebrastraatZebrastraat Fair Trade BelgiumFairtrade Belgium 
MemisaMemisa Plan BelgiePlan WSM (Wereldsolidariteit)WSM Oxfam BelgiëOxfam België  Handicap InternationalHandicap International Artsen Zonder VakantieArtsen Zonder Vakantie FosFOS
 UnicefUnicef  Dokters van de WereldDokters van de wereld Caritas VlaanderenCaritas Vlaanderen

© Wereldmediahuis vzw — 2024.

De Vlaamse overheid is niet verantwoordelijk voor de inhoud van deze website.