De vloek van de natuurlijke rijkdommen

De ondergrond van de Democratische Republiek Congo (DRC) herbergt een fabelachtige schat aan natuurlijke rijkdommen. In de regio Ituri vind je enorme goudafzettingen, Noord- en Zuid-Kivu bevatten grote concentraties columbo-tantaliet (coltan) en cassiteriet, in de Kasaï-provincies wordt diamant gedolven en door het zuiden van Katanga loopt de Centraal-Afrikaanse copper belt die respectievelijk 34 en 10 procent van de wereldvoorraden aan kobalt en koper bevat.
Het scherpe contrast tussen die potentiële rijkdom en de wijd verspreide armoede van de Congolese bevolking ontlokt nogal wat observatoren de verontwaardigde opmerking dat hier sprake is van een ‘geologisch schandaal’. Het klopt inderdaad dat de doorsnee-Congolees niet veel vruchten heeft geplukt van de rijke bodem, niet tijdens het Belgische koloniale bewind en evenmin onder Mobutu. Anderzijds mogen we ons ook niet verliezen in paranoïde complottheorieën over het perfide samenspel van westerse mogendheden en multinationals om de Congolezen te beroven van hun minerale patrimonium. Het is begrijpelijk dat een bevolking die nooit inspraak heeft gekregen in het bestuur van het land, zo reageert. Maar door die reflex zien de meeste Congolezen niet dat de sleutel tot de oplossing van de vloek van de natuurlijke rijkdommen in handen ligt van de binnenlandse politiek.

Met een deugdelijk bestuur is het wel degelijk mogelijk om te weerstaan aan de druk van buitenlandse mijnbedrijven, die hun winst willen maximaliseren door zo voordelig mogelijke deals af te sluiten. Zeker in de aanloop naar de verkiezingen is het nuttig om na te gaan hoe de Congolese politieke klasse tijdens de transitieperiode de natuurlijke rijkdommen beheert. We doen dit op basis van een recente publicatie van International Peace Information Service (IPIS), The State vs. the People. Governance, mining and the transitional regime in the Democratic Republic of Congo. Het rapport verscheen in maart 2006 en is in het Engels en het Frans beschikbaar op de website van IPIS (www.ipisresearch.be).

Historische achtergrond

In september 1996 begon Laurent Kabila zijn rebellie tegen het zieltogende regime van Mobutu. Tijdens de Koude Oorlog gaf het Westen de voorkeur aan Mobutu’s roofzuchtige dictatuur boven een eventuele uitbreiding van de Sovjetinvloedssfeer in Midden-Afrika en in het bijzonder in Zaïre. In die tijd viel in Washington de volgende boutade over de dictator te horen: “He’s a bastard, but he’s our bastard.” Maar na de val van de Berlijnse Muur in 1989 raakte Mobutu internationaal steeds meer gemarginaliseerd. In de loop van de jaren 1990 gleden de Zaïrese economie en instellingen af naar de totale chaos, een trend die al was ingezet met de eerste olieschok in 1973. Toen Laurent Kabila zijn rebellie ontketende, was het Zaïrese staatsapparaat al lang niet meer in staat zijn primaire functies te vervullen. De openbare diensten werden waargenomen door particuliere actoren als kerken en NGO’s, maar ook door krijgsheren en politiek-commerciële elites.

Met de steun van Rwanda en Oeganda slaagde Laurent Kabila erin om in mei 1997 de hoofdstad Kinshasa in te nemen. Maar toen hij een jaar later eiste dat die twee bondgenoten het Congolese territorium verlieten, begon een grootschalig conflict dat uitgroeide tot Afrika’s eerste ‘Wereldoorlog’ en dat tot op heden in Congo vier miljoen dodelijke slachtoffers heeft geëist. Bij dat conflict waren zes buurlanden betrokken die partij kozen voor de regering van Kabila of deze regering bestreden, in steeds wisselende allianties met binnenlandse rebellenbewegingen. Een reeks rapporten van de Verenigde Naties, gepubliceerd tussen januari 2001 en oktober 2003, vestigde de aandacht op het feit dat de aanslepende oorlog voor een groot deel draaide om de controle over de natuurlijke rijkdommen van het land, dat inmiddels was omgedoopt tot Democratische Republiek Congo (DRC).

Vanaf 1999 kwamen er, met wisselend succes, enkele vredesakkoorden tot stand tussen de strijdende partijen. Na de moord op Laurent Kabila in januari 2001 nam zijn zoon Joseph het presidentschap over. Kabila junor heropende de zogenaamde inter-Congolese dialoog, die resulteerde in een verdrag dat voorzag in een machtsdeling tussen de voornaamste rebellengroepen, de ongewapende politieke oppositie en bepaalde groepen uit het maatschappelijke middenveld. Dat politieke akkoord, ondertekend in Pretoria in december 2002, bevatte de blauwdruk voor de huidige overgangsregering en werd geratificeerd in april 2003.

De transitieperiode ging van start op 1 juli 2003. Sinds die datum wordt het land geregeerd door een topzware bestuursstructuur – de spitsvondige Congolezen noemen haar éléphantesque – met een president, vier vice-presidenten, 36 ministers, 25 vice-ministers, 500 parlementsleden, 120 senatoren en een rist instellingen ter ondersteuning van de democratie, met voorzitters die een ministeriële status genieten. Het doel van de transitie was de vrede te herstellen, het land te herenigen en op te bouwen, een eengemaakt nationaal leger te creëren en democratische verkiezingen voor parlement en president te organiseren. Die laatste waren voorzien voor 30 juni 2005. Op het moment dat we deze tekst schrijven, is de verkiezingsdatum na talloze verschuivingen (voorlopig?) vastgelegd voor 30 juli 2006.


Politieke zeden

Men kan zich terecht de vraag stellen hoe goed de huidige politieke klasse in de DRC het eigenlijk meent met de naar schatting 55 miljoen inwoners van het enorme land. Door het koloniale bewind en drie decennia mobutisme is een mentaliteit ontstaan waarbij mensen vooral streven naar politieke macht omwille van de economische privileges die daarmee gepaard gaan. Er zullen wel een paar witte raven zijn, maar in het algemeen kent Congo een systeem van pure kleptocratie. Van de doelstellingen van de transitie is dan ook nog maar bitter weinig verwezenlijkt, vooral door een gebrek aan politieke wil, door incompetentie en corruptie.

Tekenend in dat opzicht is bijvoorbeeld een van de conclusies bij de onderhandelingen van het Pretoria-akkoord. De partijen die aan tafel zaten, beslisten een technisch comité op te richten dat moest nagaan wat de ‘logistieke noden’ van de overgangsregering waren. Dat comité pakte uit met een lijst van 107 residenties, 405 wagens, talloze computers, satelliettelefoons, enzovoort. Voor de villa’s, die desnoods onteigend moesten worden, werd gedetailleerd beschreven hoeveel bed- en badkamers ze moesten bevatten, naargelang van de rang van de politicus. Vice-ministers en ministers hadden recht op een luxewagen, de vice-presidenten kregen er vier. Het comité deed ook nog de sterke aanbeveling dat, gezien de ‘kwetsbaarheid van het nationale budget’, steun gevraagd moest worden aan de internationale gemeenschap om de logistieke noden te lenigen. We zouden nog veel meer dergelijke wantoestanden kunnen opsommen. Je kunt ook geen Congolese krant openslaan of er staan berichten in over ministers die hun budget schandelijk hebben overschreden, over financiële schandalen en corrupte praktijken.

Naarmate de verkiezingen naderden, verschenen er steeds meer rapporten van NGO’s die stelden dat de transitie vooral heeft gefaald omwille van de corruptie. Human Rights Watch stelde vast dat eind 2005 nog maar een vijfde van de rebellentroepen in het nationale leger geïntegreerd was en dat politici en militaire leiders tijdens de overgangsperiode alleen al van het defensiebudget voor Noord- en Zuid-Kivu 30 miljoen dollar ontvreemd hebben. De International Crisis Group wees erop dat het eenheidsleger amper operationeel is omdat er systematisch geld ‘verdwijnt’ dat bestemd is voor de salarissen van de soldaten. Die schrapen zich dan maar een maaltijd bijeen door de bevolking af te persen en te terroriseren.

Intussen blijft het conflict in Oost-Congo en Noord-Katanga voortwoeden en is de DRC dus allesbehalve herenigd, laat staan heropgebouwd. En behalve met logistieke problemen zou het voortdurende uitstellen van de verkiezingen vooral te maken hebben met de onwil van de heersende politici om hun lucratieve postjes op te geven.


De commissie Lutundula

Een rapport dat de laatste maanden veel stof heeft doen opwaaien, is dat van een Congolese parlementaire commissie belast met het onderzoek naar financiële en economische contracten die werden afgesloten tijdens de oorlog (1996 – 30 juni 2003). Tot het oprichten van die commissie werd besloten tijdens de inter-Congolese politieke onderhandelingen. Ze werd voorgezeten door Christophe Lutundula, een ervaren politicus uit de oppositie, en telde 17 leden afkomstig uit alle samenstellende delen van de overgangsregering. In mei 2004 begon ze haar werkzaamheden en in juni 2005 legde ze een lijvig rapport neer bij het bureau van het parlement.

De conclusies van het rapport, dat zich presenteert als het eerste deel van een voort te zetten onderzoek, zijn bepaald vernietigend voor de voornaamste actoren in het Congolese conflict. Het vermeldt onder meer de politieke obstructie die de commissie ondervond, vooral vanwege de partij van Joseph Kabila (Parti du Peuple pour la reconstruction et le développement of PPRD), van vice-president Jean-Pierre Bemba (Mouvement de libération du Congo of MLC) en van Roger Lumbala (Rassemblement congolais pour la démocratie-National of RCD-N). De commissie spreekt van een totaal gebrek aan medewerking en een ‘misprijzende onverschilligheid’ van die partijen ten opzichte van het parlementaire onderzoek. Ook de partij van vice-president Azarias Ruberwa (Rassemblement congolais pour la démocratie-Goma of RCD-G), die met haar militaire strijd ook een sterke economische machtspositie had verweven, moest het ontgelden, onder meer omdat ze een cruciale vragenlijst niet had beantwoord.

De commissie onderzocht ook via missies ter plaatse of en hoe de ‘oorlogscontracten’ zijn nageleefd tijdens de overgangsperiode. Ook daar is de eindconclusie vernietigend voor de overgangsregering. De auteurs schrijven onomwonden dat de roof van natuurlijke en andere rijkdommen tijdens de transitie nog grotere dimensies heeft aangenomen dan tijdens de oorlog, met het verschil dat dit nu gebeurt bij gratie van de straffeloosheid die de overgangsgrondwet aan de regeringsleden heeft verleend.

Eerlijkheidshalve moeten we nog vermelden dat het rapport van de commissie, hoe gedegen de analyse van bepaalde cases ook is, ook een aantal hiaten vertoont die te denken geven. Veel van die cases hebben betrekking op de mijnsector en we kunnen ons moeilijk van de indruk ontdoen dat de bijwijlen opmerkelijke kritische scherpte van de auteur(s) enigszins selectief is. Over enkele cruciale contracten wordt niets gezegd, zoals bijvoorbeeld twee jointventureakkoorden tussen het staatsmijnbedrijf Gécamines en privé-partner Kinross-Forrest (K-F) inzake de gigantische concessie van Kamoto in Katanga.

In februari 2006 lanceerden een aantal internationale NGO’s en de Belgische minister van Buitenlandse Zaken Karel de Gucht een oproep om het Lutundula-rapport, dat tot dan vakkundig was doodgezwegen, uit te delen aan de leden van het Congolese parlement. In diezelfde periode plaatste een anonieme persoon het rapport op het internet, wat een geweldige consternatie veroorzaakte in de Congolese politieke wereld. Helaas gebeurde wat in de politieke krabbenmand van het geteisterde land te verwachten viel: niemand had het over de inhoud van het document en alle betrokkenen begonnen druk met modder naar elkaar te gooien. Een tijd later werd bekend dat Christophe Lutundula zich aansloot bij een nieuwe partij (Alliance pour le renouveau du Congo of ARC), die zal deelnemen aan de parlementaire verkiezingen en een groot aantal bekende politici in haar rangen telt. ARC is opgericht door Olivier Kamitatu, de vroegere rechterhand van Bemba, nadat hij met ruzie de MLC had verlaten. Dat leverde hem van de kant van zijn vroegere chef de gebruikelijke beschuldigingen van corruptie op. Intussen is het bewuste rapport nog altijd niet geagendeerd ter bespreking in het parlement en levert Lutundula’s politieke demarche munitie aan de geviseerde politici en partijen om het rapport af te schieten als een politiek bevooroordeeld document.


De aftakeling van Gécamines in Katanga

Binnen het korte bestek van dit artikel kunnen we onmogelijk de mijnbouw in alle Congolese provincies onder de loep nemen. We beperken ons daarom tot een korte bespreking van Katanga, dat met zijn enorme koper- en kobaltvoorraden veruit het grootste potentieel biedt voor grootschalige industriële mijnbouw. De provincie geldt als het bolwerk van Joseph Kabila en zijn clan, die daar nu al een decennium lang een quasi-hegemonie hebben. Het zuiden van de provincie, waar zich de meeste minerale afzettingen bevinden, is gedurende de hele periode van gewapende conflicten gespaard gebleven. Volgens de meest recente statistieken heeft die relatieve vreedzaamheid er nochtans niet toe geleid dat de Katangese mijnsector de motor van duurzame en gedeelde economische groei is. De vroegere eer en glorie van Congo’s industriële provincie, het staatsmijnbedrijf Gécamines, is de facto bankroet, heeft bijna 2 miljard dollar schulden, kan zijn 12.000 werknemers niet betalen en produceerde in 2004 maar 15.000 ton koper. Tot halverwege de jaren 1980 was het bedrijf nochtans een van de vijf grootste wereldspelers op de kopermarkt, met een productie van bijna 500.000 ton die voor een jaarlijkse omzet van ongeveer 1 miljard dollar zorgde. Tussen 1967 en 1985 leverde Gécamines 20 tot 30 procent van de staatsinkomsten en bezorgde het bedrijf de Zaïrese staat 70 tot 85 procent van haar harde deviezen. De ‘voedstermoeder’ van Katanga bood in die tijd formele jobs aan 33.000 werknemers, die ook konden rekenen op sociale en medische voorzieningen. Katanga gold dan ook als een model voor ontwikkeling in Afrika.

Vandaag is Gécamines volgens sommige bronnen gebonden door meer dan 160 jointenturecontracten met privé-partners. In 2004 betaalden die jointventuremaatschappijen uit de koper/kobaltsector – de meeste daarvan zijn partnerships met Gécamines – het belachelijke bedrag van 400.000 dollar aan belastingen op inkomsten. Gécamines zelf, dat door zijn virtuele failliet van de overheid een speciale belastingregeling heeft gekregen, wist dat jaar slechts de al even schamele som van 450.000 dollar aan de schatkist af te dragen.

De ondergang van Gécamines heeft een desastreus effect op de sociaal-economische situatie in Katanga, dat naar schatting 5,5 miljoen inwoners telt. 50.000 tot 70.000 daarvan trekken er elke dag met een schopje op uit om heterogeniet te delven, een erts met een uitzonderlijk hoog kobalt- en kopergehalte. Die creuseurs wagen voor weinig meer dan een dollar per dag hun leven door de primitieve ontginningsmethodes die ze noodgedwongen hanteren, door radioactieve vervuiling en door vuurgevechten met of tussen de politie en het leger, die zelf ook hun graantje willen meepikken. In heel de provincie zijn armoede en werkloosheid troef, wordt er nauwelijks geïnvesteerd in onderwijs en medische diensten en bestaat het risico dat het algemeen heersende gevoel van uitzichtloosheid zal leiden tot de uitbarsting van aloude onderhuidse politiek-etnische spanningen.

Die situatie is in hoofdzaak het resultaat van het anarchistische en ondoorzichtige privatiseringsproces dat Gécamines – net als de andere mijnparastatalen in de DRC – heeft ondergaan. Dat proces werd al voorzichtig aangevat onder Mobutu, met name vanaf 1995 tijdens het premierschap van Kengo wa Dondo. Maar het kwam pas echt goed op gang tijdens de oorlog, omdat Laurent Kabila kwistig met mijnconcessies begon rond te strooien. Zoals ook blijkt uit rapporten van de Verenigde Naties, sloten vaak zeer dubieuze privé-partners jointventurecontracten met Gécamines tegen voorwaarden die zo nadelig waren voor het bedrijf en voor de staat, dat mijnbouwexperts daar vandaag nog altijd verstomd over staan. De reden was dat Kabila snel geld nodig had om zijn oorlogsinspanning te financieren. Vele zogenaamde junior mijnfirma’s haalden zo enorme concessies binnen voor één of een paar miljoen dollar ‘drempelgeld’ en hielden zich niet aan het investerings- en productieschema waartoe ze zich contractueel verbonden hadden.


De rol van de Wereldbank en de politieke elite

Na de dood van Laurent Kabila behield de Kabilaclan haar sterke greep op het zuiden van Katanga en werd de ontmanteling van Gécamines doorgezet. Vanaf 2001 gebeurde dat in samenspel met de Wereldbank, die dat jaar na een decennium afwezigheid haar herintrede deed in de DRC. In haar hervormingsprogramma voor de mijnsector richtte de bank haar inspanningen in de eerste plaats op Gécamines. De meest in het oog springende ‘verwezenlijking’ op dat vlak is een programma voor vrijwillig vertrek, waardoor in 2003 10.500 werknemers het bedrijf verlieten. In ruil kregen ze sommen toegestopt van 1.900 tot 30.000 dollar. Dat is misschien vrij veel in een Congolese context, maar door gebrek aan omkadering en economische kansen in Katanga zitten de meeste ex-werknemers, die vaak al jaren niet betaald waren, nu volledig aan de grond. Bovendien hadden ze volgens de bestaande collectieve arbeidsovereenkomsten eigenlijk recht op een totale som van 125 miljoen dollar, 80 miljoen dollar meer dan wat de Wereldbank aan het programma uitgaf.

Ondanks de supervisie van de Wereldbank bleef de anarchistische privatisering van Gécamines gewoon doorgaan, zowel voor als tijdens de transitie. Zowat alle plannen van de bank voor een rationele exploitatie van het minerale patrimonium van Katanga (en de rest van de DRC), botsten op een enorme obstructie van de heersende politieke klasse. Blijkbaar wilde of kon de bank niets doen om de destructieve geld- en machtshonger van de elite in Kinshasa tegen te gaan. Om dit alles wat aanschouwelijker te maken, zullen we even uit de doeken doen hoe de joint ventures met Gécamines tot stand komen. De twee topfuncties bij Gécamines zijn die van Président du conseil d’administration en Administrateur délégué général. Dat zijn wel ronkende titels, maar door een wet uit de tijd van Mobutu die nog altijd van kracht is, heeft het directiecomité van een parastatale geen echte uitvoerende macht. Op papier is de echte chef daarom de minister van Mijnen en in Pretoria was beslist dat die tijdens de transitie uit de oppositie zou komen. Maar in de maanden voor 1 juli 2003 werd de bevoegdheid van de man in kwestie, Diomi Ndongala (die overigens zelf geen koorknaap was en zichzelf naar verluidt ook zo goed mogelijk heeft bediend), goeddeels uitgehold door een reeks presidentiële decreten. In de praktijk komt het er dus op neer dat de deals met betrekking tot de joint venture tijdens de overgangsperiode net als in de jaren ervoor, aangestuurd werden door de presidentiële entourage, die voor onderhandelingen met privé-partners richtlijnen geeft aan de directeurs van Gécamines. Het ‘meesterbrein’ achter de uitverkoop van mijnconcessies – tegen voorwaarden die in een ‘normaal’ land tot corruptieonderzoek zouden leiden – is de ex-gouverneur van Katanga, Katumba Mwanke. Zijn sleutelrol in de grondstoffenroof van de DRC werd al aan de kaak gesteld in een VN-rapport van oktober 2002. Kabila schoof hem pro forma even aan de kant, maar in juli 2003 werd hij aangesteld als algemeen secretaris van de overgangsregering en vandaag is hij als ‘rondreizend ambassadeur’ nog altijd een van de belangrijkste presidentiële adviseurs.

Wat bedoelen we eigenlijk als we het hebben over nadelige contracten? Heel schematisch geven we hier een aantal elementen die typisch zijn voor talloze jointventuredeals. Een privé-partner sluit een partnerschap af met Gécamines dat, in ruil voor zijn mijnrechten, een veel te laag percentage in het kapitaal ontvangt. De privé-partner ‘engageert’ zich tot een investerings- en productieschema. Die schema’s zijn bepaald met de natte vinger (zonder voorafgaande studie) en staan meestal in een complete wanverhouding tot de grootte van de concessie. De looptijd van de contracten overschrijdt meestal alle in de mijnsector gangbare normen. Fiscale vrijstelling wordt toegekend voor een periode van 15 tot 30 jaar. De privé-partner beschikt vaak helemaal niet over de middelen die vereist zijn voor een industriële exploitatie en probeert zijn mijnrechten te verkopen aan een grote speler of gaat geld zoeken bij financiële instellingen of op de beurs. Voor die kredieten worden de mijnconcessies van Gécamines in onderpand gegeven. De privé-partner, die meestal gevestigd is in een fiscaal paradijs, loopt dus geen risico en kan zichzelf ook gemakkelijk ontbinden in geval van failliet. De aflossing van de leningen, vaak aangegaan aan abnormaal hoge rentes, is de eerste prioriteit, waardoor Gécamines jarenlang geen enkel dividend ontvangt. Alle uitvoerende bevoegdheid berust bij de privé-partner, die eigenmachtig bepaalt hoe de exploitatie verloopt, wie de leveranciers zijn en hoe de mineralen vermarkt worden. De leveranciers van goederen en diensten zijn vaak ‘overfacturerende’ bedrijven die verbonden zijn met de privé-partner, die ook nog eens exorbitante beheerskosten en andere kosten doorrekent aan het partnerschap. Akkoorden met koper- en kobaltklanten worden gesloten zonder inspraak of controle van Gécamines, het ontgonnen erts wordt ruw of als halffabrikaat geëxporteerd, waardoor de meeste toegevoegde waarde buiten de DRC wordt gecreëerd, en er is geen deugdelijk functionerende staatsinstelling om de export te controleren. Meestal worden ook de mijnrechten ontdoken, omdat er geen controle is op de productie. Vaak schraapt de exploitant enkel de rijke bovenlaag af, omdat dit snel en gemakkelijk geld oplevert. Die praktijk verhoogt de exploitatiekosten voor latere ‘echte’ mijnbouwers, met het risico dat zij het project onleefbaar zullen vinden.

De opsomming hierboven staat haarfijn beschreven in een audit van Gécamines die de Wereldbank in 2003 liet uitvoeren. Vandaag, drie soortgelijke audits later, doet die instelling, die tenslotte toch werkt met belastinggeld uit donorstaten, nog steeds alsof haar neus bloedt en ze reageert nauwelijks of niet op vragen of kritiek. Dat verklaart ook waarom veel Congolezen met een beschuldigende vinger wijzen naar de bank, ‘het Westen’, ‘de multinationals’, enzovoort. Maar of het falen van de bank te wijten is aan een geheime agenda, aan incompetentie of aan defaitisme, in elk geval speelt de Congolese politieke klasse de hoofdrol. De Wereldbank zet inderdaad overheden onder druk om staatsbedrijven te privatiseren, maar er is niemand die de Congolese overheid verplicht om het patrimonium van het land tegen uitverkoopprijzen van de hand te doen. Waar die overheid dus volop en met recht de soevereiniteit van de natie kan doen gelden, laat ze verstek gaan. Als het er daarentegen om gaat anticorruptie-initiatieven van internationale donoren te blokkeren, zoals in mei 2005 gebeurde na een voorstel van Kofi Annan, gaat de politieke elite prompt en heftig met de banier van de soevereiniteit zwaaien.


Besluit: noot over de toekomst

Zullen de verkiezingen dan soelaas brengen? Allicht niet. De contracten in de mijnsector die zijn afgesloten tijdens de oorlog en de transitie, kun je niet zomaar ontbinden zonder een stortvloed van peperdure, gerechtelijke procedures op gang te brengen. En het valt ook niet te verwachten dat de verkiezingen – met een prijskaartje van 500 miljoen euro overigens de duurste ooit – een nieuwe politieke klasse op de been zullen brengen. De elite van vandaag, met Joseph Kabila als gedoodverfde winnaar van de presidentsverkiezingen voorop, heeft door de uitverkoop van de laatste jaren een aanzienlijk electoraal voordeel opgebouwd. Geld zal immers een bepalend element zijn tijdens de verkiezingen: om campagne te voeren, stemmen te kopen en militairen te betalen om de kiezers te intimideren. De elite van morgen zal daarom goeddeels dezelfde zijn als die van vandaag. Veel waarnemers zeggen ook dat de Congolezen straks moeten kiezen tussen de pest en de cholera, omdat er geen valabele tegenkandidaten zijn voor de huidige politieke zwaargewichten. Mirakels hoeven we dus zeker niet te verwachten. De hoop is dat de kleptocratie ten koste van de bevolking zal afnemen wanneer de politici hun machtspositie geconsolideerd zien. De vrees is dat de plundering onverminderd zal doorgaan en dat de verantwoordelijken zich daarin gesterkt weten door hun ‘democratische’ legitimatie.

Didier Verbruggen is researcher bij IPIS, International Peace Information Service in Antwerpen.
didier@ipisresearch.be

Maak MO* mee mogelijk.

Word proMO* net als 2790   andere lezers en maak MO* mee mogelijk. Zo blijven al onze verhalen gratis online beschikbaar voor iédereen.

Ik word proMO*    Ik doe liever een gift

Met de steun van

 2790  

Onze leden

11.11.1111.11.11 Search <em>for</em> Common GroundSearch for Common Ground Broederlijk delenBroederlijk Delen Rikolto (Vredeseilanden)Rikolto ZebrastraatZebrastraat Fair Trade BelgiumFairtrade Belgium 
MemisaMemisa Plan BelgiePlan WSM (Wereldsolidariteit)WSM Oxfam BelgiëOxfam België  Handicap InternationalHandicap International Artsen Zonder VakantieArtsen Zonder Vakantie FosFOS
 UnicefUnicef  Dokters van de WereldDokters van de wereld Caritas VlaanderenCaritas Vlaanderen

© Wereldmediahuis vzw — 2024.

De Vlaamse overheid is niet verantwoordelijk voor de inhoud van deze website.