Dure brandstof wakkert Chinese inflatieangsten aan

De politieke nervositeit blijkt ondermeer uit een bezoek van premier Wen Jiabao deze week aan een arme wijk in Peking om te bewijzen dat hij de inflatieangsten van de bevolking deelt. De Chinese leiders zijn zich ervan bewust dat de stijgende voedsel- en brandstofprijzen tot sociale onrust kunnen leiden, zoals dat bijvoorbeeld onlangs het geval was in Myanmar (Birma) en twee jaar geleden in Indonesië.

Door de stijgende prijzen van ruwe olie moest de regering de brandstofprijs op 1 november al eens met 10 procent verhogen, voor het eerst in achttien maanden. Chaotische taferelen in heel China waren het gevolg. In de provincie Henan werd een man gedood omdat hij probeerde voor te steken in een lange rij aan een pompstation. In de stad Chongqing vielen drie doden bij een stormloop op goedkope keukenolie in een vestiging van Carrefour.

Om de inflatie niet verder aan te wakkeren besloot de regering een controversiële verhoging van de brandstoftaks uit te stellen tot maart volgend jaar. De maatregel was bedoeld om mensen ertoe aan te zetten zuiniger om te springen met brandstof en om de zware luchtvervuiling in de Chinese steden tegen te gaan. Vooral Peking wil iets doen aan de smog in de stad in de aanloop naar de Olympische Spelen volgend jaar.

De regering wil nu op de eerste plaats de sociale onrust bezweren. Stijgende voedselprijzen zorgden dit jaar voor een ongewoon hoge inflatie, met in oktober een recordniveau dat in tien jaar niet was bereikt.

“De onverwacht hoge inflatie in de eerste negen maanden van dit jaar is de reden waarom de prijzen voor brandstof in China niet mee mochten evolueren met de internationale trend”, zegt Liu Zhenqiu, de baas van het Prijzenbureau van de Nationale Commissie voor Ontwikkeling en Hervorming.

Peking reageerde ook geïrriteerd op de publicatie van het jaarlijks rapport van het Internationaal Energieagentschap (IAE). Dat rapport voorspelt dat de wereld tegen 2030 55 procent meer energie zal consumeren dan nu en dat China en India voor meer dan de helft van die extra vraag verantwoordelijk zullen zijn.

Chinese bewindslieden vonden het “ongepast” dat het rapport werd bekendgemaakt op een moment dat de prijs voor een vat ruwe olie tot 96,90 dollar was geklommen, omdat China en India op die manier verantwoordelijk worden gemaakt voor de olieschaarste. “Ik vrees dat het rapport kan worden gebruikt door mensen met politieke motieven”, zei Li Junfeng van de Nationale Commissie voor Hervorming en Ontwikkeling.