Een recht en een noodzaak

Jarenlang had ik (Marleen Bosmans) de Dominicaanse Republiek bezocht als projectverantwoordelijke van een kleine Vlaamse NGO die vooral actief was in de ondersteuning van vrouwen-, jongeren- en mensenrechtenorganisaties. Nu kwam ik hier voor het eerst echt op vakantie, zonder dikke dossiers onder de arm. De partners van vroeger waren de vrienden van nu en bezoeken aan de vroegere projecten stonden uiteraard ook op mijn verlanglijstje.
Zo belandde ik in een gehucht hoog in de bergen op visite bij het gezondheidscentrum dat daar ooit met onze steun was geopend. Men troonde me mee naar een jonge vrouw die enkele maanden voordien een drieling op de wereld gezet had. Zij was de trots van het dorp en woonde met haar gezin net om de hoek van het centrum, waar zij evenwel nog nooit een voet had binnengezet. Toen drong het plotseling tot me door dat alles hier draaide om eerstelijnsgezondheidszorg en om vrouwen, maar dat wij specifieke voorzieningen voor vrouwen compleet uit het oog hadden verloren. Pre- en postnatale zorg, spoedverloskunde of moderne contraceptiva behoorden niet tot de geleverde diensten. Bevallingen gebeurden thuis en bij complicaties moesten de vrouwen maar bekijken hoe zij beneden in het kliniekje aan de voet van de berg konden raken. Met de nodige dosis geluk konden zij er misschien zelfs een dokter vinden. Vroeger had ik er in al mijn feminisme nooit bij stilgestaan dat gezondheidsprojecten voor vrouwen ook aandacht moesten schenken aan dergelijke behoeften. Nu kon ik wel door de grond zakken van eerlijke schaamte. De Internationale Conferentie over Bevolking en Ontwikkeling van 1994 in Caïro was in alle stilte aan mij en aan vele anderen voorbijgegaan…


Wat is seksuele en reproductieve gezondheid?

De verklaring voor één en ander lag wellicht in het feit dat het thema van bevolking en ontwikkeling in de jaren 1970 en 1980 op heel wat argwaan stuitte bij de progressieve en weldenkende ontwikkelingswerkers. Het onderwerp werd bijna automatisch geassocieerd met bevolkingscontrole, gedwongen sterilisaties en de schadelijke nevenwerkingen van prikpillen, die in het Westen verboden waren maar in het Zuiden op massale schaal werden verspreid. Vandaar wellicht dat bevolkingsvraagstukken ons maar matig interesseerden. Ook tijdens volgende conferenties zoals de Wereldvrouwenconferentie van Peking in 1995 konden thema’s als seksuele en reproductieve rechten en noden van vrouwen, die daar nochtans uitgebreid aan bod kwamen, ons totaal niet bekoren. Ik moet nu toegeven dat we het volledig bij het verkeerde eind hadden.

Het Actieprogramma van Caïro uit 1994 is in meer dan één opzicht een baanbrekende tekst, die nog altijd erg actueel is. Ontwikkeling en armoede worden er op een holistische manier benaderd, waardoor er ook uitdrukkelijk aandacht is voor thema’s als duurzaamheid, gendergelijkheid en -gelijkwaardigheid, de rol van het gezin, gezondheid, onderwijs, verstedelijking en migratie. Het rapport van de conferentie stelt ook heel duidelijk dat al deze thema’s onderling met elkaar verbonden zijn en bijgevolg ook in relatie tot elkaar behandeld moeten worden. Bovendien was de internationale vrouwenbeweging er in Caïro met vereende krachten in geslaagd het concept van geboorteplanning open te breken en uit te breiden naar het veel bredere terrein van de seksuele en reproductieve gezondheid (1). Naar analogie met de algemene definitie van gezondheid van de Wereldgezondheidsorganisatie (WGO) wordt reproductieve gezondheid gedefinieerd als een “staat van compleet lichamelijk, geestelijk en sociaal welzijn en niet louter de afwezigheid van ziekte of kwalen, in al wat met het reproductieve systeem en de functies en processen ervan te maken heeft.” Het Actieprogramma van Caïro gaat zelfs verder: “Reproductieve gezondheid houdt bijgevolg in dat mensen in staat zijn om een bevredigend en veilig seksleven te hebben en dat zij in staat zijn om zich voort te planten en vrij kunnen beslissen of, wanneer en hoe vaak zij dit doen. Deze laatste voorwaarde houdt in dat mannen en vrouwen recht hebben op informatie en op toegang tot veilige, doeltreffende, betaalbare en aanvaardbare methodes voor geboorteplanning naar keuze, evenals op andere methodes naar keuze voor de regeling van de vruchtbaarheid die niet illegaal zijn, en het recht op toegang tot aangepaste gezondheidsvoorzieningen die vrouwen in staat stellen om veilig doorheen de zwangerschap en de bevalling te gaan en paren de beste kansen op een gezonde baby bieden. (…) [Reproductieve gezondheid] omvat ook seksuele gezondheid, die gericht is op een versterking van het leven en van persoonlijke relaties, en niet enkel raadpleging en zorg in verband met voorplanting en seksueel overdraagbare aandoeningen” (2).

Seksuele en reproductieve gezondheidszorg is dus veel meer dan ervoor zorgen dat vrouwen zonder gevaar zwanger kunnen worden en gezonde kinderen op de wereld kunnen zetten. Seksuele en reproductieve gezondheid omvat ook de mogelijkheid van mannen en vrouwen om hun vruchtbaarheid te regelen zonder onaangename of gevaarlijke bijwerkingen en om seksuele relaties te onderhouden zonder dwang en zonder angst voor infecties of ongewenste zwangerschappen. Seksuele en reproductieve gezondheid wordt ook gekaderd binnen een veel bredere context van streven naar gelijke rechten voor mannen en vrouwen, waarbij de toegang van vrouwen tot onderwijs van cruciaal belang is voor een betere seksuele en reproductieve gezondheid voor vrouwen (3).

Het Actieprogramma van Caïro laat ook niet na om te wijzen op de bijzondere kwetsbaarheid van bepaalde groepen in de samenleving, zoals migranten en ontheemde personen overal ter wereld “die beperkte toegang hebben tot reproductieve zorg en wier reproductieve gezondheid en reproductieve rechten gezien hun specifieke situatie ernstig bedreigd kunnen worden.” Daarbij wordt ook heel in het bijzonder gewezen op de bijzondere noden van vrouwen, adolescenten en vluchtelingen.


Seksuele en reproductieve rechten

Een andere opmerkelijke verdienste van de conferentie in Caïro is dat het Actieprogramma de nadruk legt op een rechtenbenadering van seksuele en reproductieve gezondheid. Reproductieve rechten worden heel expliciet erkend als mensenrechten die stevig verankerd zijn in nationale wetteksten, internationale verdragen en tal van documenten die het resultaat zijn van een brede internationale consensus. In Caïro werd duidelijk gesteld dat het bevorderen van de verantwoorde uitoefening van deze rechten “door eenieder” het fundamenteel uitgangspunt zou moeten vormen voor nationale regeringen en beleidsverantwoordelijken bij het ontwikkelen van hun programma’s inzake reproductieve gezondheid. Artikel 7.3 van het Actieprogramma legt bovendien heel in het bijzonder de nadruk op de kwetsbaarheid van vrouwen en meisjes die zich in vele samenlevingen vaak in een erg zwakke en kwetsbare sociale positie bevinden, waardoor zij niet zelf kunnen beschikken over hun seksuele en reproductieve vrijheid.

Eén jaar later zou de Wereldvrouwenconferentie in Peking deze gedachtegang overnemen en verder uitdiepen. In Peking werden reproductieve rechten erkend als heel specifieke rechten van vrouwen en jonge meisjes: “De mensenrechten van vrouwen omvatten hun recht op controle en het recht om op een vrije en verantwoorde manier te beslissen over zaken aangaande hun seksualiteit, met inbegrip van hun seksuele en reproductieve gezondheid, zonder dwang, discriminatie en geweld (4)”. Bovendien stelt het Actieplatform van Peking heel duidelijk dat deze rechten “een onvervreemdbaar, integraal en ondeelbaar deel zijn van de universele rechten van de mens.”

De rechtenbenadering van de seksuele en reproductieve gezondheid heeft sindsdien steeds meer terrein gewonnen in de grote internationale organisaties, zoals het Bevolkingsfonds van de Verenigde Naties UNFPA en de WGO. Seksuele en reproductieve gezondheid is niet langer het exclusieve domein van artsen en vroedvrouwen. Meer en meer ligt de nadruk op de toegang tot informatie en educatie, die een vrije en gefundeerde keuze van mannen, vrouwen en adolescenten inzake deze materie mogelijk moeten maken. Daarnaast treedt de kwaliteit van de aangeboden diensten ook meer en meer op de voorgrond en worden beschikbaarheid, toegankelijkheid en aanvaardbaarheid van seksuele en reproductieve gezondheidsvoorzieningen centraal gesteld bij het ontwikkelen van een beleid ter zake.

Seksuele en reproductieve gezondheid wordt algemeen aanvaard als een bepalende factor voor het algemeen welzijn van vrouwen. Zonder regelmatige toegang tot veilige en kwaliteitsvolle reproductieve gezondheidsdiensten lopen vrouwen een ernstig risico op tal van complicaties voor hun gezondheid, die zelfs kunnen leiden tot de dood of blijvende letsels bij de geboorte, ongewenste zwangerschappen, onveilige abortussen, seksueel overdraagbare aandoeningen, met inbegrip van hiv en aids, en onvruchtbaarheid. Zowel in Caïro als in Peking werd overigens benadrukt dat genderongelijkheden tussen mannen en vrouwen vaak aanleiding geven tot allerlei vormen van geweld op vrouwen, met inbegrip van seksueel geweld en tal van traditionele praktijken zoals vrouwenbesnijdenis en gedwongen huwelijken, die een ernstige bedreiging kunnen vormen voor hun seksuele en reproductieve gezondheid.


Seksuele en reproductieve gezondheid en de strijd tegen armoede

In september 2000 keurden 189 landen de Millennium Development Goals (MDG) goed. Niet minder dan 147 staatshoofden waren aanwezig bij de ondertekening van deze Millenniumdoelstellingen voor Ontwikkeling. De landen verbonden zich ertoe om tegen het jaar 2015 het aantal mensen in de wereld dat in absolute armoede leeft, met de helft te verminderen. Deze ontwikkelingsdoelstellingen zijn tot stand gekomen op basis van de aanbevelingen die tijdens tal van internationale conferenties in de loop van de jaren 1990 geformuleerd werden. Er werden acht hoofddoelstellingen vooropgesteld, die elk op hun beurt zijn onderverdeeld in een achttiental specifieke doelstellingen waarvoor meer concrete indicatoren zijn opgesteld.

Hoewel de Caïro-conferentie universele seksuele en reproductieve gezondheid naar voren had geschoven als één van de doelstellingen die tegen het jaar 2015 moesten worden verwezenlijkt, is dit actiepunt niet als zodanig opgenomen in de Millenniumdoelstellingen. Drie van de acht doelstellingen verwijzen wel naar heel specifieke thema’s inzake seksuele en reproductieve gezondheid, zoals het terugdringen van de kindersterfte (doelstelling 4), het verminderen van de moedersterfte (doelstelling 5) en de strijd tegen hiv en aids (doelstelling 6). Vooraanstaande internationale organisaties zoals UNFPA, de WGO en de Wereldbank benadrukken bovendien het duidelijke verband tussen seksuele en reproductieve gezondheid en het bereiken van de Millenniumdoelstellingen.

UNFPA vestigt ook de aandacht op het belang van een genderbewuste benadering van armoede (5). Er is een duidelijk verband tussen genderongelijkheden en de seksuele en reproductieve gezondheid van vrouwen en de gezondheidstoestand van hun kinderen. In ontwikkelingslanden hangt meer dan twintig procent van de gezondheidsproblemen van vrouwen tussen 15 en 49 jaar duidelijk samen met seksualiteit en reproductie. Vrouwen vormen nog steeds de meerderheid onder de armste bevolkingsgroepen in de wereld. Nochtans hebben beleidsmakers over het algemeen weinig aandacht voor de seksuele en reproductieve gezondheid van arme vrouwen die op hun beurt veelvuldige zwangerschappen, jonge huwelijken en de risico’s bij bevallingen vaak als vanzelfsprekend ervaren. Tijdens de eerste opvolgingsvergadering van de Caïro-conferentie (Caïro +5 in 1999) waren de regeringsvertegenwoordigers het erover eens dat seksuele en reproductieve gezondheid een prioriteit moest zijn bij de hervorming van de gezondheidssector in hun land met bijzondere aandacht voor de arme bevolkingsgroepen. Maar in de praktijk worden de gezondheidsnoden van de armsten nog al te vaak over het hoofd gezien.

De kindersterfte terugdringen (MDG 4)

Jaarlijks sterven wereldwijd meer dan tien miljoen kinderen jonger dan vijf jaar, waarvan 99 procent in de ontwikkelingslanden. De internationale gemeenschap heeft zich tot doel gesteld om tegen het jaar 2015 het sterftecijfer bij kinderen jonger dan vijf jaar met twee derde te verminderen in vergelijking met het jaar 1990. Volgens de WGO is het terugdringen van de kindersterfte momenteel wellicht de grootste uitdaging op het vlak van gezondheid binnen het kader van de Millenniumdoelstellingen. Niet minder dan 35 procent van alle Afrikaanse kinderen loopt nu een hoger sterfterisico dan tien jaar geleden. De vorderingen van de voorbije decennia zijn de laatste jaren weer verloren gegaan. Dit zou vooral te wijten zijn aan de ontwikkelingen in Afrika ten zuiden van de Sahara, waar te voorkomen ziekten als hiv en aids een hoge dodentol eisen (6).

De hiv- en aidsepidemie is evenwel niet de enige bedreiging om de vierde Millenniumdoelstelling te bereiken. Eén van de indicatoren voor MDG 4 is het terugdringen van de zuigelingensterfte en op dit vlak is er in de loop der jaren maar weinig vooruitgang geboekt. Jaarlijks halen vier miljoen baby’s het einde van hun eerste levensmaand niet. Er is een duidelijk verband tussen zuigelingensterfte en de toegang van de moeder tot reproductieve gezondheidsvoorzieningen. Zuigelingensterfte is meestal een gevolg van de slechte gezondheidstoestand en gebrekkige voeding van de moeder, een slechte of geen medische begeleiding tijdens de zwangerschap en de bevalling, een ontoereikende verzorging van de pasgeboren gezonde baby en een slechte verzorging van de zieke baby.

Rijkdom is een andere bepalende factor voor kindersterfte. Studies hebben uitgewezen dat de kindersterfte het hoogst is bij kroostrijke gezinnen en afneemt naarmate gezinnen kleiner worden. Overal ter wereld hebben armen meer kinderen dan rijken en worden zij ook het meest geconfronteerd met kinder- en zuigelingensterfte. En het zal ook niemand verbazen dat de kindersterfte het hoogst is in de armste landen, waar eerstelijnsgezondheidszorg voor velen nog een verre droom is. De situatie in zwart Afrika is ronduit dramatisch te noemen. Meer dan twintig procent van de kinderen sterft er voor de vijfde verjaardag (7).

In haar laatste jaarrapport lanceert de WGO een oproep tot dringende actie om de gezondheid en de overlevingskansen van zuigelingen en hun moeders te verbeteren. Borstvoeding blijft een belangrijke factor in het bevorderen van het welzijn van moeder en kind, maar ook kwaliteitsvolle gezondheidsvoorzieningen voor moeders, met inbegrip van professionele hulp bij de geboorte, zijn van doorslaggevend belang voor de levenskansen van moeder en kind.

De gezondheid van moeders verbeteren (MDG 5)

In het meest recente Human Development Report 2003. Millennium Development Goals. drukt het Ontwikkelingsprogramma van de VN UNDP de vrees uit dat de moedersterfte in veel landen veeleer toeneemt dan daalt, in weerwil van de vooropgestelde Millenniumdoelstelling om de moedersterfte in de wereld met drie vierde te verminderen (8). Ook de WGO trekt aan de alarmbel en vestigt er de aandacht op dat jaarlijks meer dan een half miljoen vrouwen sterven aan complicaties ingevolge de zwangerschap, waarvan 99 procent in de ontwikkelingslanden.

Het verschil in moedersterfte tussen de ontwikkelingslanden en de industrielanden is schrijnend. Zwart Afrika neemt meer dan de helft van het aantal van deze sterfgevallen in de Derde Wereld voor zijn rekening. Vrouwen in Afrika ten zuiden van de Sahara hebben een kans van 1 op 16 om te sterven aan complicaties tijdens de zwangerschap. In Latijns-Amerika bedraagt dit risico 1 op 160. In West-Europa is dit nog slechts 1 op 4000. Je kunt het ook anders stellen. In ontwikkelingslanden sterft dertig procent van de vrouwen in de reproductieve leeftijd door oorzaken die verbonden zijn met een zwangerschap. In Australië, Europa, Japan, Nieuw-Zeeland en Noord-Amerika is dit cijfer minder dan één procent. Baby’s wier moeder stierf in het kraambed, worden zelden ouder dan een jaar en het sterftecijfer van moederloze kinderen jonger dan vijf jaar is volgens het UNDP-rapport dubbel zo hoog als dat van kinderen wier moeder nog in leven is.

Er is ook een duidelijk verband tussen tienerzwangerschappen en moedersterfte. Wereldwijd bevallen jaarlijks zo’n 14 miljoen meisjes tussen 15 en 19 jaar. In deze leeftijdsgroep is zwangerschap de belangrijkste doodsoorzaak. Het sterfterisico ligt tweemaal hoger dan bij jonge vrouwen in de groep van 20 tot 29 jaar. Meisjes beneden de vijftien jaar lopen zelfs vijfmaal meer risico. Ten minste één vierde van de geschatte twintig miljoen onveilige abortussen die elk jaar worden uitgevoerd, gebeuren bij 15- tot 19-jarige meisjes, voor 78.000 onder hen heeft dit de dood tot gevolg (9).

De meerderheid van sterfgevallen van moeders zou op een eenvoudige manier vermeden kunnen worden. De oorzaken van moedersterfte en ziekten in de periode rond de geboorte in ontwikkelingslanden zijn welbekend, evenals de manieren om deze problemen te voorkomen en te behandelen. Prenatale raadplegingen, bevallingen met de hulp van bekwaam personeel, toegang tot spoedverloskunde en reproductieve gezondheidsvoorzieningen voor adolescenten zijn maar enkele van de maatregelen die zonder al te hoge kosten ook in lage-inkomenslanden kunnen worden ingevoerd. Toegang tot moderne contraceptiva, ook voor jongeren, is een andere belangrijke factor. Wereldwijd zijn er immers nog altijd jaarlijks tachtig miljoen ongeplande zwangerschappen en hebben 120 miljoen vrouwen geen toegang tot voorbehoedmiddelen om zwangerschappen te vermijden of te spreiden.

Voor elke vrouw die sterft in het kraambed, zijn er tot 15 tot 30 die chronische ongemakken overhouden aan de bevalling. De obstetrische fistel is daarbij het meest ingrijpende probleem. Het gaat om een letsel aan het geboortekanaal waardoor de vrouw urine en/of fecaliën lekt. Vrouwen met een obstetrische fistel worden vaak verstoten door hun partner en door de gemeenschap. Vooral vrouwen jonger dan 20 die tijdens een moeilijke en langdurige bevalling eigenlijk een keizersnede nodig hebben maar er geen kunnen krijgen, lopen een ernstig risico. Jaarlijks zijn er zo’n 50.000 tot 100.000 nieuwe gevallen van obstetrische fistels, vooral in de armste gemeenschappen in Afrika en Azië (10).

De strijd tegen hiv en aids (MDG 6)

De strijd tegen hiv en aids is ongetwijfeld één van de grootste uitdagingen aan het begin van de eenentwintigste eeuw. In 2002 stierven bijna drie miljoen mensen aan aids. De dodentol bedroeg meer dan 8.000 mensen per dag. Veertig miljoen mensen in de wereld zijn besmet met het hiv-virus. Jaarlijks zijn er meer dan vijf miljoen nieuwe besmettingen.

Volgens de Wereldgezondheidsorganisatie is zwart Afrika het zwaarst getroffen door de epidemie. Tachtig procent van alle aidsdoden in de wereld en meer dan zeventig procent van alle nieuwe besmettingen zijn hier te situeren. In sommige landen is meer dan twintig procent van de bevolking besmet. Ook in andere delen van de wereld, zoals de Caraïben, Zuid-Azië en Oost- en Centraal-Europa, verspreidt de ziekte zich onrustwekkend snel.

De hiv- en aidsepidemie heeft niet enkel een ontwrichtend effect op de gezondheidsstructuur in de getroffen landen, maar ook op het hele economische, sociale en politieke bestel. Zonder hiv en aids zou de levensverwachting voor mannen en vrouwen in Afrika in 2002 ongeveer zes jaar hoger gelegen hebben. In landen als Botswana, Lesotho, Swaziland en Zimbabwe zijn de verworvenheden van de voorbije decennia op dit vlak volledig tenietgedaan. De levensverwachting bij de geboorte is maar eventjes met twintig jaar verminderd en bedraagt voor mannen nog minder dan 46 jaar.

Algemeen gesproken zijn er meer mannen dan vrouwen seropositief, maar het aantal besmettingen bij het vrouwelijk deel van de bevolking neemt razendsnel toe. In Afrika ten zuiden van de Sahara zijn nu al meer vrouwen dan mannen besmet. Volgens de WGO komt seropositiviteit in vele Afrikaanse landen in de leeftijdsgroep van 15- tot 24-jarigen zelfs zesmaal meer voor bij vrouwen dan bij mannen. Vrouwen hebben niet altijd de mogelijkheid om seksueel contact te weigeren of het gebruik van een condoom te eisen. Volgens UNFPA hebben studies bovendien aangetoond dat vooral jonge, gehuwde meisjes een verhoogd risico op besmetting lopen, zeker als zij getrouwd zijn met een veel oudere man.

Om de epidemie te kunnen keren is het van cruciaal belang om het hiv- en aidsprobleem te bekijken vanuit een rechtenbenadering. In een recent rapport benadrukte Paul Hunt, de Speciale Rapporteur van de VN-Commissie voor de Rechten van de Mens, dat de strijd tegen hiv en aids op een geïntegreerde manier en op verschillende terreinen tegelijkertijd gevoerd moet worden: er is zowel nood aan preventie als aan behandeling, verzorging en steun aan mensen met hiv en aids. Hij drong erop aan dat een behandeling voor iedereen beschikbaar en toegankelijk moet zijn. In verband hiermee verwees hij onder andere naar de speciale vergadering die UNAIDS en het Bureau van de Hoog Commissaris voor de Rechten van de Mens in juni 2003 organiseerden om een strategie te ontwikkelen waarmee het mogelijk is thema’s in verband met hiv en aids te integreren in de mensenrechtenwerking. De relatie tussen hiv en aids en mensenrechten manifesteert zich op verschillende terreinen. Zo is er sprake van een stigmatisering en discriminatie van seropositieven en aidslijders, maar ook van andere groepen in de samenleving (drugverslaafden, gevangenen, commerciële sekswerkers, homofielen). Er bestaan ook genderongelijkheden (denken we maar aan de noodzakelijke strijd tegen de seksuele en economische exploitatie van vrouwen en meisjes, ook in conflictsituaties, aan acties voor gendergelijkheid en tegen discriminatie binnen het gezin, het huwelijk, aan het recht op eigendom, enzovoort) en verder is er nood aan een gelijke toegang tot preventie en behandeling voor iedereen (11).

In de armste landen, waar de meeste aandacht totnogtoe vooral ging naar preventie en waar de armste bevolkingsgroepen ook geen toegang hadden tot verzorging en antiretrovirale geneesmiddelen, heeft deze eenzijdige benadering geleid tot een verhoogde sociale stigmatisering van seropositieven. Onderzoek heeft aangetoond dat een betere opvang en verzorging van mensen met hiv en aids bijdraagt tot een destigmatisering van hiv en aids, waardoor mensen zich gemakkelijker vrijwillig laten testen, wat nog altijd één van de hoekstenen van een doeltreffend hiv- en aidsbeleid is.

De houding van de overheid is een andere bepalende factor in de strijd tegen hiv en aids. In een interview voor de BBC naar aanleiding van Wereldaidsdag verwoordde Kofi Annan, Algemeen Secretaris van de Verenigde Naties, het als volgt: “Ik ben kwaad, ik ben ontgoocheld, ik voel me hulpeloos … te leven in een wereld waar we de middelen en het geld hebben om alle (aidspatiënten) te kunnen helpen, maar wat ontbreekt is de politieke wil.” Hij beschreef aids als een probleem van openbare veiligheid, dat evenwel lang niet zoveel aandacht krijgt als de strijd tegen terrorisme en massavernietigingswapens. Hij wees ook met een beschuldigende vinger naar een aantal Afrikaanse leiders die nog liever hun volk zien sterven dan het woord ‘condoom’ in de mond te nemen.

De WGO maakt duidelijk dat het ook anders kan en verwijst expliciet naar de ervaring in Brazilië, een land met een enorme sociale ongelijkheid. Brazilië was een van de eerste landen ter wereld dat een wet goedkeurde die bepaalt dat iedereen recht heeft op verzorging wanneer hij of zij besmet is met het virus. Dankzij deze wet zijn hiv en aids weggehaald uit de persoonlijke sfeer en op de publieke agenda geplaatst, want de overheid heeft de verantwoordelijkheid voor deze problematiek op zich genomen. De universele toegang tot antiretrovirale middelen heeft de groei van het aantal nieuwe hiv- en aidsbesmettingen sterk ingedijkt: tijdens de eerste negen maanden van 2001 werden maar 7.361 nieuwe gevallen genoteerd in vergelijking met 17.504 geregistreerde gevallen in het jaar 2000. Bovendien zag Brazilië de ziekenhuiskosten voor mensen die tussen 1997 en 2001 werden opgenomen met opportunistische infecties, met ongeveer 2,1 miljard dollar dalen. Mexico heeft in 2003 een gelijkaardige wet uitgevaardigd en zou een gelijkaardige evolutie mogen verwachten (12).


Een nieuwe scheiding dreigt

Vandaag de dag worden ontwikkelingslanden, vooral in Afrika, vrijwel automatisch geassocieerd met rampscenario’s waarin hiv en aids, naast uitzichtloze oorlogen en gewapende conflicten, een hoofdrol spelen. In deze context spreekt het voor zich dat internationale donoren, regeringen, NGOs en wetenschappers een prioriteit hebben gemaakt van de strijd tegen de verdere verspreiding van de epidemie. Op een internationale conferentie in Amsterdam in november 2003 werd echter gewaarschuwd voor de opkomst van een nieuwe scheiding tussen de voorvechters van seksuele en reproductieve gezondheid voor iedereen aan de ene kant en de hiv- en aidsgemeenschap aan de andere (13).

De aandacht gaat meer en meer naar de opvang en behandeling van de zieken en hun nabestaanden, waardoor preventieprogramma’s op de achtergrond dreigen te raken. Seksuele vorming en informatie voor mannen, vrouwen en jongeren, toegang tot diensten voor geboorteplanning, moderne contraceptiva en condooms, veilige bevallingen voor vrouwen, de preventie en verzorging van seksueel overdraagbare aandoeningen (die het risico op hiv en aids verhogen) en de strijd tegen seksueel geweld en voor gendergelijkheid tussen man en vrouw zijn nochtans doorslaggevende factoren in de preventie van hiv en aids en stuk voor stuk fundamentele aandachtspunten binnen het kader van de seksuele en reproductieve gezondheidszorg. Steven Sinding, algemeen directeur van de International Planned Parenthood Federation (IPPF), heeft al gewaarschuwd voor de dalende aandacht voor seksuele en reproductieve gezondheid wereldwijd. Zo zijn de middelen voor geboorteplanning sinds Caïro 1994 met 36,8 procent gedaald, terwijl de fondsen voor hiv- en aidsbestrijding met 3.001 procent gestegen zijn. Hierdoor dreigen vooral de één miljard adolescenten, die overigens overal ter wereld hoe langer hoe vroeger seksueel actief worden en ook erg kwetsbaar zijn voor hiv-besmetting, in de kou te blijven doordat er geen middelen zijn voor de financiering van diensten voor seksuele en reproductieve gezondheidszorg die specifiek op hun behoeften zijn afgestemd. Mari Simonen, directeur van de Technical and Support Division van het bevolkingsfonds van de VN, heeft op haar beurt benadrukt dat de internationale gemeenschap voor de uitvoering van het Actieprogramma van Caïro totnogtoe maar veertig procent van de nodige middelen ter beschikking heeft gesteld.

Willen we vermijden dat we met één hand geven en met de andere nemen, dan moeten de strijd tegen hiv en aids en de strijd voor een betere seksuele en reproductieve gezondheid duidelijk hand in hand gaan. Als we er inderdaad vanuit gaan dat mensenrechten en seksuele en reproductieve rechten “onvervreemdbaar, integraal en ondeelbaar” zijn en dat alle facetten van de Millenniumdoelstellingen onderling met elkaar verbonden zijn, dan kunnen we er ook niet omheen om de fondsen voor seksuele en reproductieve gezondheid aan te passen, overeenkomstig de verbintenissen die eerder in Caïro en Peking zijn aangegaan.

Literatuur

(1) CAMPBELL Oona, CLELAND John, COLUMBIEN Martine en SOUTHWICK Karen, Social Science Methods for research on reproductive health, World Health Organisation, WHO/RHR/HRP/SOC/99.1 Genève, 1999
(2) UNITED NATIONS, Report of the International Conference on Population and Development, Programme of Action, Chapter VII.7.2, Caïro, 5-13 september 1994, 94-E40486(E)09114 (eigen markering)
(3) TEMMERMAN MARLEEN, Reproductieve gezondheidszorg: mode of node?, Jaarboek Vrouwenraad 1994, blz. 121-129
(4) UNITED NATIONS, FWCW Platform for Action, Chapter IV.C.96, september 1995
(5) UNFPA, State of the World Population 2002. People, poverty and possibilities, 2 juli 2003, http://www.unfpa.org/publications/index.cfm
(6) WORLD HEALTH ORGANISATION, World Health Report 2003, Genève, december 2003, blz. 25-39
(7) UNFPA, Achieving the Millennium Development Goals. Population and reproductive health as critical determinants, Population and Development Strategies Number 10, New York, 2003, blz. 10-11
(8) UNDP, Human Development Report. Millennium Development Goals. A compact among nations to end poverty, Oxford University Press, Oxford, 2003, blz. 97
(9) UNFPA, State of the World Population 2003. Making 1 billion count. Investing in adolescents’ health and rights, New York, 2003, http://www.unfpa.org/swp/2003/english//ch5/index.htm
(10) UNFPA, Mending torn lives. Initiative against fistula, New York, zonder datum
(11) HUNT Paul, The right of everyone to enjoy the highest attainable standard of physical and mental health. Interim report of the Special Rapporteur of the Commission on Human Rights, United Nations General Assembly, 10 oktober 2003, blz. 17-20
(12) WHO, World Health Report 2003, Genève, december 2003, blz. 43-55
(13) Reproductive Health: Key to Poverty Reduction, Internationale Conferentie, Koninklijk Instituut voor de Tropen, Amsterdam, 21 november 2003 (georganiseerd door World Population Foundation, Share-net en het Nationaal Comité voor Duurzame Ontwikkeling)

Marleen Bosmans is politiek wetenschapper en heeft een jarenlange ervaring in de Belgische ontwikkelingssamenwerking, vooral in Latijns-Amerika. Daar was zij hoofdzakelijk actief in het ondersteunen van jongeren-, vrouwen- en mensenrechtenorganisaties. Sinds 2000 is zij verbonden aan het International Centre for Reproductive Health (ICRH) aan de Universiteit Gent. Haar expertise situeert zich vooral op het vlak van de rechtenbenadering van seksuele en reproductieve gezondheid, meer bepaald vrouwenrechten, kinderrechten en seksuele en reproductieve rechten van vluchtelingen, zowel in ontwikkelingslanden als in Europa.

Marleen Temmerman, MD, MPH, PhD, is gynaecologe. Zij is afdelingshoofd Verloskunde in het Universitair Ziekenhuis Gent en directeur van het ICRH. Gedurende vijf jaar werkte ze in onderzoeksprojecten in Kenya rond zwangerschap en hiv, meteen het onderwerp van haar doctoraat (RUG, 1993). Sinds 1992 leidt ze voor de Universiteit Gent verscheidene onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten in de Derde Wereld. Haar specifieke interessepunten zijn maternele gezondheidszorg, verticale transmissie van hiv, contraceptie en seksueel overdraagbare infecties. Ze is auteur van een honderdtal wetenschappelijke publicaties, is lid van onder andere de Koninklijke Academie voor Geneeskunde en de Federale Commissie Vrouw en Ontwikkeling. Zij ontving verscheidene prijzen voor haar werk.

Maak MO* mee mogelijk.

Word proMO* net als 2790   andere lezers en maak MO* mee mogelijk. Zo blijven al onze verhalen gratis online beschikbaar voor iédereen.

Ik word proMO*    Ik doe liever een gift

Met de steun van

 2790  

Onze leden

11.11.1111.11.11 Search <em>for</em> Common GroundSearch for Common Ground Broederlijk delenBroederlijk Delen Rikolto (Vredeseilanden)Rikolto ZebrastraatZebrastraat Fair Trade BelgiumFairtrade Belgium 
MemisaMemisa Plan BelgiePlan WSM (Wereldsolidariteit)WSM Oxfam BelgiëOxfam België  Handicap InternationalHandicap International Artsen Zonder VakantieArtsen Zonder Vakantie FosFOS
 UnicefUnicef  Dokters van de WereldDokters van de wereld Caritas VlaanderenCaritas Vlaanderen

© Wereldmediahuis vzw — 2024.

De Vlaamse overheid is niet verantwoordelijk voor de inhoud van deze website.