Geen gebrek aan leveranciers

De burgeroorlog in de Democratische Republiek Congo begon op 2 augustus 1998. Hij wordt dikwijls de eerste continentale Afrikaanse oorlog genoemd en kostte volgens het Rode Kruis tot einde 2002 het leven aan ongeveer 3,3 miljoen mensen. Nu nog heeft de DRC (in dit artikel Congo genoemd) het hoogste sterftecijfer in de wereld.
In het conflict kunnen we twee kampen onderscheiden, respectievelijk voor of tegen de regering in Kinshasa. In het ‘pro-Kabila’ kamp vinden we vanzelfsprekend het regeringsleger of Forces armées congolaises (FAC) en verder legereenheden uit Zimbabwe en Angola, de Maï-Maï uit Kivu en verschillende gewapende buitenlandse groepen, vooral uit Rwanda en Burundi. In het kamp van de ‘rebellen’ vinden we het Rassemblement congolais pour la démocratie met basis in Goma (RCD of RCD-Goma), verschillende groepen die zich van het RCD afgescheiden hebben, de Mouvement de libération du Congo (MLC) van Jean-Pierre Bemba en ‘niet-uitgenodigde buitenlandse legereenheden’ uit Rwanda, Oeganda en Burundi. Aanvankelijk waren ook troepen van Namibië en Tsjaad in Congo aanwezig, evenals eenheden van de Angolese verzetsbeweging UNITA. Hun ‘bevoorradingslijnen’ worden hier niet beschreven, maar GRIP heeft hierover in 1999 en 2001 uitvoerige rapporten opgesteld.

De lezer moet voor ogen houden dat de meeste leveringen en transfers van wapens die in dit artikel vermeld worden, NIET illegaal zijn. De VN heeft wel embargo’s afgekondigd op leveringen aan de Rwandese Hutu’s (sinds 1994) en aan de gewapende groepen die in Ituri en Noord- en Zuid-Kivu actief zijn en het Globaal Akkoord van juli 2003 niet hebben ondertekend (sinds juli 2003). Vallen dus niet onder dat embargo: de regering in Kinshasa, RCD-Goma en de verschillende groepen die zich daarvan hebben afgescheiden, MLC en de Maï-Maï. De Europese Unie heeft in 1993 een embargo op wapenleveringen aan Zaïre afgekondigd. Alle betrokken landen uit de regio vallen ook duidelijk onder de toepassing van de Europese gedragscode op wapenuitvoer (1998). De tien landen die op 1 mei lid zijn geworden van de EU, hebben herhaaldelijk gezegd dat zij de gedragsregels ook toepassen. We willen er hier nog even aan herinneren dat de toepassing van deze gedragsregels op vrijwilligheid berust.


Wapentransfers naar de regering van Congo en haar bondgenoten

Transfers naar Kinshasa

Zimbabwe is de belangrijkste leverancier. Volgens een Amerikaanse bron werd tot en met 1998 voor 90 miljoen dollar geleverd. Namibië leverde materieel voor de uitrusting van zijn soldaten die in Kongo actief waren en Zuid-Afrika verkocht in september 1998 nog voor 324.000 dollar materieel, waaronder vijf gepantserde voertuigen voor troepentransport. Later heeft Zuid-Afrika beslist geen ‘dodelijke wapens’ meer te leveren en het land schijnt zich daar ook aan te houden.
In 1999 kocht Kinshasa onder andere negen gepantserde helikopters en tweehonderd kleine bootjes, uitgerust met machinegeweren. In februari van dat jaar meldde de televisie de aankomst van tanks en kanonnen. Wapens uit Libië zouden via Tsjaad aangekomen zijn, volgens sommigen met de stilzwijgende medeplichtigheid van Franse militairen in dat land. In de Evenaarsprovincie waren toen 2.000 soldaten uit Tsjaad actief; die soldaten werden in mei-juni 1999 teruggetrokken.
Volgens de Washington Times zou Iran SCUD-raketten geleverd hebben en kwamen Iraanse officieren in oktober 1999 in Kinshasa aan om deze raketten gebruiksklaar te maken. Kinshasa en Teheran hebben deze berichten krachtig ontkend, Washington heeft niets bevestigd. Rwandese bronnen hebben Kinshasa ervan beschuldigd wapens te hebben ontvangen uit China, India en een niet-geïdentificeerd Arabisch land. Officiële bronnen bevestigden enkel de Chinese wapenleveringen. Als tegenprestatie kreeg een Chinees bedrijf een mijnconcessie. In Georgië kocht Kinshasa voor vijf miljoen dollar tien vliegtuigen, en in Oekraïne lichte pantservoertuigen, kanonnen en vier gevechtshelikopters.

Er kwamen weinig wapens uit de Europese Unie. Tussen 1999 en 2002 kende het Verenigd Koninkrijk uitvoervergunningen toe voor militaire vrachtwagens, waarvan sommige bestemd waren voor de Uruguayaanse VN-soldaten. Duitsland verleende vier vergunningen, voor in totaal minder dan 10.000 euro. België leverde voor ongeveer 52.000 euro in het kader van twee vergunningen.
De EU-lidstaten melden ook het weigeren van uitvoerlicenties. Sinds 1999 weigerde het Verenigd Koninkrijk vijf licenties, Duitsland drie. In mei 2000 werd een levering van helikopters van het Belgische bedrijf Demavia op de luchthaven van Oostende geblokkeerd. Het bedrijf heeft uiteindelijk een vergunning gevraagd voor terugkeer van het materieel naar Engeland.

In 2000 kende Kinshasa het monopolie op de diamantverkoop toe aan het Israëlische International Diamonds Industries (IDI). Volgens de VN gebeurde dit om twee redenen: Congo wilde snel aan geld komen om wapenleveringen te betalen en toegang krijgen tot leveringen door Israël. Het resultaat zou evenwel beperkt gebleven zijn: er werd slechts drie miljoen dollar betaald (op een verhoopt totaal van twintig miljoen dollar) en er werd geen materieel geleverd. Het monopolie leidde tot een toename van de illegale diamantverkoop en werd na de dood van Laurent Kabila opgeheven.

Kinshasa en zijn bondgenoten kregen ook steun voor de opleiding van hun militairen. Het Zuid-Afrikaanse Executive Outcomes (EO) zorgde voor de opleiding van Angolese soldaten en in 1998 werden in Lubumbashi Zuid-Afrikaanse en Franssprekende blanken gesignaleerd. De Congolese televisie maakte in april 2000 melding van de aanwezigheid van Noord-Koreaanse instructeurs. Noord-Korea zou in ruil een concessie gekregen hebben voor de exploitatie van uranium nabij Shinkolobwe (Katanga). Daar wordt nu vooral kobalt gewonnen en uitgevoerd naar Zambia. De regering van Kinshasa zou ook Rwandezen van het vroegere leger en leden van Hutu-milities gerekruteerd hebben.

We kunnen dit overzicht besluiten met een positieve noot: op 30 april 2002 werden in Kinshasa een duizendtal vuurwapens vernietigd. Deze wapens waren afkomstig van Rwandese rebellen die in het regeringsleger vochten. In Kindu (Maniema) heeft de VN-vredesmacht in februari 2004 een vijfhonderdtal wapens vernietigd.

Transfers naar Zimbabwe

Harare had tot oktober 2002 ongeveer 10.000 soldaten in Congo en was daarmee de belangrijkste bondgenoot van Kinshasa. Via deze soldaten werden wapens aan Congo geleverd. John Bredenkamp en Billy Rautenbach, twee blanke Zimbabwanen, traden op als tussenpersonen.
Zimbabwe werkt aan de opbouw van een eigen wapenproductie. Het staatsbedrijf Zimbabwe Defense Industries (ZDI) produceert munitie en landmijnen en zoekt investeerders. Tot aan de val van Mobutu zou Zimbabwe volgens officiële Amerikaanse bronnen voor 250 miljoen dollar geleverd hebben. Daarna volgden leveringen aan Kabila voor nog eens negentig miljoen dollar. Maar Zimbabwe is nog niet volledig ‘zelfvoorzienend’ en ondertekende overeenkomsten met Rusland. Eind 1998 kocht het ook een twaalftal jachtvliegtuigen in China. Het Verenigd Koninkrijk was traditioneel de grootste leverancier, maar zou sinds 1998 zijn leveringen stopgezet hebben. De Verenigde Staten gaan nog wel door met het opleiden van militairen; in 2000 werd daarvoor in de begroting 1,5 miljoen dollar voorzien. De VS verantwoordde deze ‘ontwikkelingshulp’ door te zeggen dat het gaat om een tegengewicht voor de Chinese invloed in Zimbabwe.

Er zijn meldingen van talrijke illegale wapenleveringen. Een voorbeeld: begin november 1999 vervoerde een Boeing 707 militair materieel van Boergas (Bulgarije) naar Harare, vanwaar het naar Congo doorgevoerd werd. Volgens experts kon het gaan om Bulgaarse draagbare raketten van het type Igla. Het vliegtuig was geregistreerd in Liberia en werd beheerd door twee Scandinaviërs die in Luxemburg hun uitvalsbasis hebben. De Boeing was gehuurd door het Oostendse filiaal van het Britse Air Charter Services (ACS), de piloten waren een Amerikaan en een Brit en de transactie werd georganiseerd door TransBalkan Cargo Service, dat gevestigd is in Amsterdam en dat gebruik maakt van de Oostendse kantoren van ACS. Dat bedrijf beweert dat het door het Nederlandse bedrijf bedrogen werd. In maart 2000 zou hetzelfde vliegtuig nog eens Slovaaks materieel naar Zimbabwe moeten brengen.
Volgens de Chileense publieke televisie zou de Chileense zakenman Carlos Cardoen fragmentatiebommen aan Zimbabwe geleverd hebben. Cardoen heeft dat ontkend (hij ontkende ook gelijkaardige leveringen aan Irak), maar bevestigde wel zijn contacten met de regering in Harare. Volgens andere bronnen zou er in 1999 een uitvoervergunning voor 66 fragmentatiebommen afgeleverd zijn.

Transfers naar Angola

Na de dood van Jonas Savimbi en de stopzetting van de strijd tegen UNITA heeft Angola in oktober 2002 zijn laatste soldaten uit Congo teruggetrokken. Op een bepaald ogenblik waren die 8.000 man sterk. Angola zou een deel van zijn toekomstige petroleumproductie gehypothekeerd hebben om zijn defensie-uitgaven te betalen. In 2000 en 2001 kreeg het voor in totaal 955 miljoen dollar aan leningen van Franse en Amerikaanse banken, zeer tot ongenoegen van het IMF.
Angola zou in 1999 materieel uit Wit-Rusland en Rusland gekocht hebben en in 1998 werden op de luchthaven van Oostende nog drie ton wisselstukken voor Russische Antonov-vliegtuigen in beslag genomen. In 1999 waren er onderhandelingen met Portugal over steun aan de oprichting van wapenfabrieken in Angola.
Zuid-Afrika heeft zeker tot 1998 wapens geleverd en Executive Outcomes was betrokken bij de levering van vliegtuigen en piloten en bij de beveiliging van mijn- en petroleuminstallaties tegen aanvallen van UNITA. Die samenwerking zou sinds 1 januari 1999 beëindigd zijn. De Amerikaanse concurrent Military Professional Resources Incorporated (MPRI) heeft geprobeerd met de steun van de regering-Clinton wapens te leveren. In oktober 2000 heeft het naar eigen zeggen “na vijf jaar van vruchteloze onderhandelingen” zijn pogingen stopgezet. MPRI zou volgens Angola te hoge financiële eisen stellen. Wel gaat de VS voort met de steun voor de opleiding van militairen. Onder de regering-Bush zouden de relaties weer wat directer geworden zijn, vooral via de petroleumlobby.
Op 24 februari 2001 onderschepten de Spaanse autoriteiten op de Canarische Eilanden een boot die onder de vlag van Georgië vaarde, maar eigendom is van een Oekraïens bedrijf. Aan boord waren 20.000 kisten met 636 ton wapens. De VN maakte zich zorgen over het feit dat zowel de Angolese regering als UNITA in 2001 over technologisch geavanceerde raketten schenen te beschikken. Luanda kocht in 2000 in Rusland en in Oekraïne ook nog vier bommenwerpers en twaalf jachtvliegtuigen. In september 2001 werd de verkoop gemeld van Russische gevechtshelikopters.

Transfers naar andere bondgenoten van Kinshasa of naar groepen die tegen de vijanden van Kinshasa vechten

Tot in juli 2003 waren de Rwandese Hutu-rebellen, samen met UNITA, de enigen die onder het VN-embargo vielen. Rwanda beschuldigde Zimbabwe en Kinshasa ervan de vroegere soldaten van het Rwandese leger en leden van de Interahamwe te steunen. Deze groepen zijn gesplitst in verschillende fracties, maar zouden in 2002 samen over ongeveer 10.000 gewapende strijders beschikt hebben. Vooral in Zuid-Kivu en Katanga zouden ze over zwaar materieel zoals kanonnen ter beschikking gehad hebben. Wapens zouden vanuit Kinshasa met Antonov-vliegtuigen per parachute gedropt worden.

Gewapende groepen uit Burundi zoals de Forces de défense de la démocratie (FDD) en de Forces nationales de libération (FNL) zijn ook in Congo aanwezig. FDD zou beschikken over drie- tot vierduizend goed bewapende soldaten en relaties onderhouden met het Zimbabwaanse leger, met de Maï-Maï en met Hutu-groepen. Er zouden wapens uit Zambia geleverd zijn, via de haven van Kigoma in Tanzania en de troepen zouden in Zimbabwe opgeleid zijn. Dat laatste is ook door de VN bevestigd. In 2002 heeft Burundi de terugtrekking van de troepen gemeld, in ruil voor de stopzetting van de steun van Kinshasa aan Burundese opstandelingen.

Zeker tot begin 2002 zijn kleine groepen Oegandezen actief geweest in de Oostprovincie. Ze waren veeleer licht bewapend en steunden de stam van de Lendu’s, tegen de Hema’s. In april 2001 kondigde president Museveni de terugtrekking van reguliere Oegandese troepen aan, met als verantwoording dat die groepen Oegandese rebellen militair verslagen waren. Woordvoerders van die Oegandese groepen hebben dat bevestigd.

Er streden nog enkele Congolese groepen aan de zijde van Kinshasa. De Maï-Maï werden door Kinshasa bewapend, maar vonden ook steun bij Rwandese en Burundese rebellen. De wapens werden betaald met goud uit de door hen gecontroleerde gebieden, of betaald door zakenlieden uit Oost-Congo. Er zijn meldingen van contacten tussen de Maï-Maï en landen uit het Nabije-Oosten. Soms veroverden zij ook wapens op de vijand onder andere ten koste van Rwanda. Kinshasa kreeg verder de steun van andere groepen, waaronder afscheidingen van het RCD.


Wapenleveringen aan de tegenstanders van de regering in Kinshasa

Leveringen aan de Congolese rebellengroepen

De voornaamste groepen waren het Rassemblement congolais pour la démocratie (RCD), met 40.000 soldaten waarvan volgens UNICEF 2.600 kindsoldaten, geleid door Azarias Ruberwas, gebaseerd in Goma en gesteund door Rwanda, en de Mouvement de libération du Congo (MLC), gebaseerd in Gbadolite, geleid door Jean-Pierre Bemba en lange tijd gesteund door Oeganda.
Vanuit Kigali en Kampala werden veel wapens geleverd, hoewel de uiteindelijke bestemming niet altijd duidelijk was – welke fractie van de rebellen ontving welke wapens? Volgens Amnesty International landden in september 1998 dagelijks een twintigtal vliegtuigen in Goma. Zij voerden Rwandese en Oegandese soldaten en zwaar militair materieel aan. In het begin van 1999 werd Kisangani het toneel van wapenleveringen vanuit Oeganda. Er werden onder andere T-55 gevechtsvoertuigen aangevoerd per Iljoesjin-76. Die voertuigen dropten ook lichte wapens ten noorden van Mbuyi Mayi (Oostelijke Kasaï) en rond Kalemie (Katanga). In maart 1999 werden in Oostelijk Kasaï ook wapens gesignaleerd met de vermelding ‘Zimbabwe’, waarschijnlijk een levering aan Rwanda van voor de tijd van de verzuring van de verhouding tussen Rwanda en Zimbabwe.
De rebellen of Oeganda zouden er ook in geslaagd zijn materieel in bezit te krijgen dat bedoeld was voor het regeringsleger. Zij onderschepten een Chinese zending en veroverden wapens op het regeringsleger bij de verovering van Kindu (oktober 1998) en Dongo (september 2000).
Het lijdt evenwel niet de minste twijfel dat Rwanda en Oeganda de voornaamste leveranciers bleven. Een Brits en een Belgisch bedrijf (Occidental Airlines van Ronald Rossignol) hebben wapens vanuit Bratislava in Slovakije naar Goma en Kisangani gevlogen. Toestellen van de Congolese ondernemingen Planet Air en New Goma Air vervoerden zowel wapens als medisch personeel en hulpverleners van UNICEF. Zelfs na de officiële terugtrekking van hun troepen bleven Oeganda en Rwanda wapens leveren. Er zijn berichten over transfers einde 2002 en in mei 2003. Officiële Oegandese bronnen hebben bevestigd dat wapens die buitgemaakt werden op het Congolese regeringsleger, geleverd zijn aan de bevriende rebellen.

Met betrekking tot de illegale wapenhandel signaleerde de groep van experts van de VN de banden tussen de fameuze Tadzjiek Victor Bout en de Congolese rebellen. Een van zijn vliegtuigen is in april 2000 neergestort. De experts rapporteerden ook dat Rwanda het wapenembargo geschonden heeft door tussen 23 december 2002 en 5 augustus 2003 wapens te leveren aan RCD-Goma. De wapens zouden in Albanië gekocht zijn en het Britse bedrijf African International Airways zou in minstens drie gevallen gezorgd hebben voor het vervoer van raketlanceerders en munitie.
Ten slotte zouden 42 personen van de Union Démocratique pour le Progrès Social (de UDPS onder leiding van Etienne Tshisekedi, die op 11 maart 2002 verklaarde te zullen deelnemen aan de gewapende strijd) een militaire opleiding gekregen hebben in een niet nader genoemd Afrikaans land. Vanuit dat land zouden ook wapens geleverd zijn aan het hoofdkwartier van de UDPS-militie in Lusambo in Oostelijk-Kasaï.

Leveringen aan Rwanda

Tijdens de burgeroorlog had het Rwandese leger – sinds juli 2002 de Rwandan Defence Forces of RDF – gemiddeld 25.000 soldaten in Congo en bezette het met zijn bondgenoten een derde van het grondgebied. Formeel heeft het zich in oktober 2002 teruggetrokken, maar talrijke bronnen vermelden dat het nog altijd in Congo aanwezig is.
Vanaf het einde van het wapenembargo tegen Rwanda in 1995 heeft het land vooral op Zuid-Afrika kunnen rekenen. Na de stopzetting van deze leveringen kocht Rwanda gevechtshelikopters en ander materieel in Oost-Europa, waarbij een Israëlisch bedrijf als tussenpersoon optrad. In de EU waren Duitsland, Ierland en het Verenigd Koninkrijk de belangrijkste leveranciers, zij het voor relatief kleine bedragen. Rwanda heeft ook een beroep gedaan op wapenhandelaren zoals de al vermelde Victor Bout en de Belg Jacques ‘Kiki’ Lemaire.
De VS heeft zeker tot 1998 bijgedragen tot de opleiding van militairen. Het is onduidelijk wat nadien gebeurd is, maar op de Amerikaanse begroting voor 2000 stond nog een bedrag van 1,3 miljoen dollar ingeschreven. Kagame heeft na het aantreden van de regering-Bush in elk geval om de hervatting van de steun verzocht. Wat de levering van materieel betreft, is het zeker dat er in 2000 een luchtradarinstallatie geleverd is.
Laat ons ten slotte niet vergeten dat Kenia en Israël ook hulp gegeven hebben voor de opleiding van militairen en dat er sprake geweest is van de inzet van huurlingen uit Eritrea of Somalië.
De Rwandese operaties in Congo zouden volgens de rebellenbeweging RCD gefinancierd zijn door een ‘taks’ op de grondstoffen en Rwanda zou ook de belangrijkste leverancier van wapens voor de zwarte markt in Congo zijn.

Leveringen aan Oeganda

Oeganda heeft ook een nationale wapenindustrie. In enkele bedrijven is buitenlands kapitaal of technologie uit Zuid-Afrika en China aanwezig. Vanuit Europa is het Verenigd Koninkrijk de belangrijkste leverancier, met 37 leveringen tussen 1998 en 2002. Daarnaast zou enkel Duitsland ook wapens geleverd hebben en stuitte Oeganda op een weigering van andere landen. Het land heeft zich verder bevoorraad in Bulgarije (gepantserde voertuigen), Tsjechië (vrachtwagens) en Polen (jachtvliegtuigen). Het heeft ook Russische aanvalshelikopters gekocht, waarvan de piloten opgeleid werden in Israël.
Voor lichte wapens kon Oeganda terecht in een reeks landen. China, Israël en Zwitserland waren de voornaamste verkopers, maar ook België en Zuid-Afrika werden vernoemd.
Tussen 1998 en 2003 had Oeganda gemiddeld een tienduizendtal soldaten in Congo. De luchthaven van Entebbe was een draaischijf voor de aanvoer van wapens en voor de doorvoer van grondstoffen en mineralen, vermoedelijk als betaling voor de militaire interventie. Zoals Rwanda kon ook Oeganda rekenen op Amerikaanse steun voor de opleiding van zijn soldaten. Het programma zou door de VS beperkt zijn, als straf voor de Oegandese inval in Congo, maar in augustus 2002 was er in elk geval nog een oefening met Amerikaanse en Oegandese militairen. De VS heeft ook militair materieel geleverd en in oktober 2003 de hervatting van de militaire samenwerking met Kampala aangekondigd.
Er zijn ook wapenleveringen met onduidelijke bestemming geweest, die in Rwanda of in Oeganda geëindigd zijn. Het betreft vooral leveringen via Oost-Afrikaanse havens zoals Dar-es-Salaam. In één geval was er sprake van een Grieks schip, in een ander geval van een Noord-Koreaanse boot.

Leveringen aan Burundi

Door de mededeling in het begin van 2002 dat het zijn soldaten uit Congo terugtrok, heeft Burundi onrechtstreeks toegegeven dat het ook actief betrokken was geweest bij de burgeroorlog. Er is weinig bekend over wapenleveringen aan Bujumbura. Frankrijk was tot rond 1990 de belangrijkste leverancier, daarna zijn er meldingen van leveringen vanuit het Verenigd Koninkrijk en Oekraïne. Een zending lichte wapens van Chinese makelij werd door Oeganda aan de grens onderschept. Er zijn berichten dat Burundi in de loop van 2001 zwaar materieel van goede kwaliteit ontvangen heeft, dat volgens sommige bronnen afkomstig was uit China.


Besluit

Het is moeilijk om de wapenleveringen aan conflictgebieden volledig te kennen: de regeringen blijven discreet en een belangrijk deel van de stromen zijn illegaal. Vooral de lichte wapens zijn moeilijk te traceren, ook al omdat ze van het ene strijdtoneel naar het andere overgebracht worden, dankzij de poreuze grenzen en de tussenkomst van talloze dubieuze tussenpersonen. In Centraal- en zuidelijk Afrika zijn trouwens ook nog de resten van de wapenvoorraden beschikbaar die tijdens de Koude Oorlog en onder de Apartheid zijn opgebouwd. Regeringen, rebellenbewegingen en criminelen maken daar dankbaar gebruik van. Daarnaast zijn ook de voorraden van de landen van het vroegere Warschaupact in omloop gebracht en blijven die landen geconfronteerd met het probleem van een overmatig grote defensie-industrie. Verschillende landen die op 1 mei 2004 toetraden tot de EU, overtreden de Europese gedragscode op de wapenuitvoer.
Er zijn nog andere onrustwekkende tendensen te signaleren. Verschillende landen uit de regio bouwen een nationale wapenproductiecapaciteit op. Oorlogvoerende landen doen zonder aarzelen een beroep op de diensten van internationale wapentrafikanten zoals de Tadzjiek Victor Bout. In die netwerken zijn ook Belgen actief. En verder hebben nieuwe leveranciers zoals China en Noord-Korea blijkbaar ook weinig morele bezwaren om oorlogvoerende landen te bevoorraden.
Ten slotte is de houding van de VS niet vrij van dubbelzinnigheid. De VS schijnt de oorlog in Congo getolereerd te hebben en zou zelfs het begin ervan gesteund hebben. De Amerikanen zetten hun steun voort aan de legers van verschillende landen die bij de burgeroorlog betrokken zijn of waren en hebben in geen geval hun invloed aangewend om de vrede en het respect voor de territoriale integriteit van Congo te herstellen.

Georges Berghezan is onderzoeker bij het Franstalig onderzoekscentrum Groupe de recherche et d’information sur la paix et la securité (GRIP). Hij is verantwoordelijk voor het onderzoek in verband met Centraal-Afrika. Dit artikel is een samenvatting van een uitgebreide studie. De volledige tekst (in het Frans) met alle verwijzingen naar literatuur en andere bronnen is te verkrijgen bij de auteur. g.berghezan@grip.org

Maak MO* mee mogelijk.

Word proMO* net als 2781   andere lezers en maak MO* mee mogelijk. Zo blijven al onze verhalen gratis online beschikbaar voor iédereen.

Ik word proMO*    Ik doe liever een gift

Met de steun van

 2781  

Onze leden

11.11.1111.11.11 Search <em>for</em> Common GroundSearch for Common Ground Broederlijk delenBroederlijk Delen Rikolto (Vredeseilanden)Rikolto ZebrastraatZebrastraat Fair Trade BelgiumFairtrade Belgium 
MemisaMemisa Plan BelgiePlan WSM (Wereldsolidariteit)WSM Oxfam BelgiëOxfam België  Handicap InternationalHandicap International Artsen Zonder VakantieArtsen Zonder Vakantie FosFOS
 UnicefUnicef  Dokters van de WereldDokters van de wereld Caritas VlaanderenCaritas Vlaanderen

© Wereldmediahuis vzw — 2024.

De Vlaamse overheid is niet verantwoordelijk voor de inhoud van deze website.