Het kapitaal kiest zijn president

Hoe de 99 procent de instellingen kunnen heroveren

‘De vruchten van het werk van miljoenen worden brutaal gestolen om de kolossale fortuinen van enkelen op te bouwen, en de bezitters daarvan spuwen op de republiek en bedreigen de vrijheid.’ Het zou zo uit een pamflet van Occupy Wall Street kunnen komen, maar de zin dateert uit 1892, uit de oprichtingsverklaring van de Amerikaanse People’s Party. Over de pogingen van het Amerikaanse grootkapitaal om de politiek naar zijn hand te zetten en over het verzet daartegen, vroeger en vandaag. Een bijdrage van Daron Acemoglu (Massachusetts Institute of Technology) en James A. Robinson (Harvard University).

Samenlevingen worden gevormd door hun instellingen, die zowel hun welvaartspeil bepalen als de manier waarop die welvaart verdeeld wordt. De Verenigde Staten van Amerika hebben overwegend een geschiedenis gekend van inclusieve economische instellingen, althans voor de blanke kolonisten: economische mogelijkheden waren er voor de meesten onder hen, het speelveld was voor iedereen gelijk en de eigendomsrechten waren verzekerd. Daardoor konden de VS het talent van de burgers maximaal benutten en was er veel sociale mobiliteit.

Dat was minder het geval in het zuiden van de VS, waar veeleer extractieve instellingen heersten: het speelveld was er duidelijk in het voordeel van de elites en grote groepen mensen konden er geen eigendomsrechten laten gelden. De slaveneconomie is daarvan het voorbeeld bij uitstek. In plaats van economische kansen voor iedereen en ruime sociale mobiliteit te bieden, beperkten wetten en instellingen er de economische kansen tot een kleine groep en maakten ze het voor de rest van de samenleving onmogelijk om te klimmen op de sociale ladder. De kinderen van slaven waren op hun beurt slaven, ze konden geen land bezitten, kregen niet de kans zelf een beroep te kiezen en voor de Burgeroorlog was het in de meeste zuidelijke staten zelfs illegaal om slaven te leren lezen en schrijven. De zwarte inwoners en de meeste blanken in de zuidelijke staten kregen helemaal geen politieke rechten en konden de uitsluiting dan ook niet wettelijk aanvechten.

Ook in de andere delen van de Verenigde Staten deden elites pogingen om machtsmonopolies te verankeren in de nieuwe instellingen, maar grosso modo won het streven naar gelijke rechten en gelijke kansen voor iedereen het pleit. Tegen 1820 was er in alle noordelijke staten algemeen stemrecht voor blanke mannen en tegen 1850 was dat ook in het zuiden aanvaard. Het was die brede spreiding van politieke macht die ook economische monopolievorming voorkwam. Het noorden en het westen maakten van de VS, dankzij deze inclusieve instellingen en de relatief gelijke spreiding van rijkdom, een van de welvarendste en technologisch meest dynamische samenlevingen ter wereld. Het zuiden, met zijn extractieve slaveneconomie, bleef aanzienlijk armer, minder verstedelijkt en minder innovatief.

Het voorbeeld van de Verenigde Staten illustreert een algemener principe. Egalitaire, economisch dynamische maatschappijen ontstaan in landen waar inclusieve politieke instellingen bestaan, waaruit inclusieve economische instellingen kunnen voortkomen. Dat is exact wat er gebeurde na de Glorious Revolution van 1688 in Engeland en in een groot deel van Europa na de Franse Revolutie. Samenlevingen met extractieve instellingen blijven meestal arm en ongelijk.

Roofbaronnen

Inclusieve instellingen kunnen dan wel gelijkheid en economische vooruitgang voortbrengen, dat neemt niet weg dat sommigen meer kunnen profiteren dan anderen door die instellingen in een extractievere richting te duwen, door het moeilijk te maken voor nieuwkomers om te concurreren, door monopolies te creëren en zo onredelijke winsten op te strijken of door de eigendomsrechten van anderen te ondermijnen. Als de politieke macht ruim genoeg gespreid is, kunnen de eventuele verliezers die pogingen echter blokkeren. Maar dat fijne evenwicht kan verstoord worden bij voldoende grote schokken.

Dat is wat er gebeurde in de tweede helft van de negentiende eeuw, het Gulden Tijdperk, waarin de zogeheten Robber Barons zich verrijkten. Een van de meest beruchte van die ‘roofbaronnen’ was Cornelius Vanderbilt, van wie deze uitspraak opgetekend werd: ‘Waarom zou ik me wat aantrekken van de wet? Heb ik soms de macht niet?’ Een andere was John D. Rockefeller, die in 1870 de Standard Oil Company oprichtte en heel snel een monopolie over het transport van olie en olieproducten verwierf. Tegen 1890 had Standard Oil 88 procent van alle transport van geraffineerde olie in de VS in handen en Rockefeller werd wellicht de eerste miljardair in de Amerikaanse geschiedenis. Cartoons uit die periode stellen Standard Oil voor als een octopus die niet alleen de olie-industrie, maar ook het parlement in zijn tentakels houdt.

De rijkdom van de Robber Barons was gebaseerd op de manier waarop ze op nieuwe economische kansen en technologie inspeelden. Maar die rijkdom werd snel gebruikt om ook het politieke systeem in hun voordeel aan te wenden, wat dan weer als hefboom diende om hun rijkdom te vermenigvuldigen. In korte tijd hadden de Robber Barons de macht over de Senaat verworven, die indirect verkozen werd door de deelstaatparlementen.

Schooiers en miljonairs

Het Gulden Tijdperk was een periode van snelle economische groei en nog snellere toename van economische ongelijkheid. Maar de inclusieve politieke instellingen bleken verrassend weerbaar tegenover de pogingen van de roofbaronnen om het systeem helemaal naar hun hand te zetten. Het verzet tegen hun houdgreep kreeg eerst gestalte in de Populistische Beweging, later in de Progressieve Beweging. De Populisten ontstonden uit een langdurige landbouwcrisis in het Middenwesten vanaf 1860. Tegen 1892 vormde de boerenbeweging een coalitie met vakbonden, waardoor de People’s Party ontstond. In de oprichtingsverklaring stond onder meer: ‘De vruchten van het werk van miljoenen worden brutaal gestolen om de kolossale fortuinen van enkelen op te bouwen, en de bezitters daarvan spuwen op de republiek en bedreigen de vrijheid. Uit dezelfde baarmoeder van overheidsonrecht worden twee grote klassen geboren: schooiers en miljonairs.’

De People’s Party vroeg om de invoering van een inkomstenbelasting – wat tot dan toe als ongrondwettelijk was beschouwd in de VS –, de directe verkiezing van senatoren en het invoeren van referenda. De partij haalde meteen 8,5 procent van de stemmen en gooide daarna haar gewicht achter de Democratische presidentskandidaat, die heel wat programmapunten van haar overnam. De hervormingsagenda werd vervolgens overgenomen door de Progressieven, die de presidentskandidatuur van de Republikein Theodore Roosevelt in 1901 steunden. Roosevelt had zich als gouverneur van New York een stevige reputatie als monopoliebreker en corruptiebestrijder verworven. In 1902 had hij het monopolie van de Northern Securities Company doorbroken, de belangen van J.P. Morgan teruggedrongen en een rechtszaak aangespannen tegen Du Pont, de American Tobacco Company en Standard Oil Company.

De basisbeweging die begon bij de boeren en zich uitgebreid had naar vakbonden en de stedelijke middenklasse, kreeg heel belangrijke steun van de media. Onderzoeksjournalisten –bekend als muckrakers, ‘mestharkers’ – onthulden de misbruiken van de Robber Barons voor het grote publiek.

Rooffinanciers

Meer dan een eeuw na het Gulden Tijdperk doet zich opnieuw een periode van grote kansen en mogelijkheden voor, gebaseerd op vooruitgang in de informatie- en communicatietechnologie en op de globalisering. Deze ontwikkeling valt ook opnieuw samen met een enorme toename in de ongelijkheid in de Verenigde Staten. Die ongelijkheid is deels een bijproduct van de structurele omvorming van de economie. De technologische ontwikkelingen, bijvoorbeeld, verklaren grotendeels waarom er nog zo weinig vraag is naar arbeidskrachten met een diploma middelbare school of lager. Maar die ontwikkelingen verklaren niet waarom de 1 procent rijkste Amerikanen in 2007 beslag legden op 25 procent van het nationale inkomen, tegenover 7 procent in 1974. Voor de rijkste 0,1 procent steeg dat aandeel van 3 tot 12 procent. Net als in het Gulden Tijdperk gaat deze snel groeiende ongelijkheid gepaard met sterke economische groei én een toenemende greep van de rijken op de politiek.

Wil Occupy Wall Street werkelijk iets bereiken, dan zal de beweging uiteindelijk bruggen moeten slaan naar sympathiserende politici in de grote partijen.
Die greep op het politieke systeem komt voort uit de toegenomen ongelijkheid, maar ook uit andere factoren, die er samen voor zorgen dat de rijken de politiek in de VS kunnen monopoliseren op een schaal die tot voor kort niet mogelijk was. Bij die factoren hoort de reactie van conservatieve kringen en ondernemers op de Great Society-welzijnsprogramma’s van de jaren zestig en begin jaren zeventig, en met name op de verhoogde belastingen die die programma’s moesten financieren. Er was ook de reactie van bepaalde conservatieve kringen op de burgerrechtenbeweging en er was de achteruitgang van de arbeidersorganisaties als economische en meer nog als politieke krachten.

Deze maatschappelijke verschuivingen gingen samen met technologische veranderingen. Met name de opkomst van televisie als het belangrijkste medium waaruit de bevolking haar politieke informatie kreeg, maakte kapitaal een veel belangrijkere factor in het bepalen van de uitslag van de verkiezingen. Bovendien laat tegenwoordig bijna een kwart van de Amerikaanse kiezers – vooral fundamentalistische christenen – zijn stem bepalen door thema’s in verband met normen en waarden. De Republikeinse partij heeft die kiezers gecoöpteerd, waardoor ze een veel grotere vrijheid verworven heeft om een economisch beleid voor te staan in het belang van dat andere, kleinere deel van zijn achterban: de rijken. De Democraten volgden, zoals vaak, schoorvoetend. Ook zij lieten hun visie op herverdeling en regulering steeds meer bepalen door het geld.

De groeiende ongelijkheid gaf de rijken de macht om het beleid en de overheidsregulering om te buigen in hun eigen voordeel, waardoor nog meer ongelijkheid ontstond. En net als in het Gulden Tijdperk bedreigt deze evolutie de inclusieve natuur van de Amerikaanse economische instellingen.
bezetters

De economische en politieke ontwikkelingen van de afgelopen dertig jaar leiden langzamerhand tot een nieuwe reactie uit de samenleving, buiten de traditionele partijen om. De Occupy Wall Street-beweging definieert zichzelf als de 99 procent van de bevolking die niet meegeniet van de economische vooruitgang in de VS de voorbije dertig jaar, die helemaal naar de rijkste 1 procent is gevloeid. OWS protesteert tegen de extreme ongelijkheid, de verdwijnende sociale mobiliteit, de gaten in het socialezekerheidsnet en de greep van de rijken, de financiële sector en de grote bedrijven op de politiek. Ze vechten, volgens hun website, ‘tegen het uithollen van de democratie door de macht van de banken en de multinationale bedrijven’.

De strijd van de Occupiers lijkt op die van de Populisten en de Progressieven, maar wordt uiteraard met andere middelen en strategieën gevoerd, aangepast aan de structuur van de economie, de samenleving, de technologie en de politieke instellingen. De vorm die de OWS-protesten aangenomen hebben, heeft uiteraard veel te maken met de succesvolle revolte in Egypte. Of dat een bruikbaar politiek actiemodel oplevert voor een electorale omgeving die gedomineerd wordt door twee partijen staat nog te bezien.

Ook de technologie van de media en de protesten verschilt radicaal van de voorbeelden van een eeuw geleden. De alfabetisering en de brede verspreiding van dagbladen maakte massaprotest in de achttiende eeuw mogelijk en later kreeg de agenda van de Progressieven een stevige duw in de rug van de muckrakers. Vandaag kunnen de opkomst van Twitter en andere sociale media een even belangrijke rol spelen in het ontstaan van verzet en in de vorm die dat zal aannemen. De doelstelling, echter, blijft dezelfde: het terugdringen van de aanvallen op de inclusieve natuur van de economische instellingen in de VS. Om dat doel te bereiken, beseffen de Occupiers, net als de Populisten en de Progressieven voor hen, dat de politieke instellingen moeten veranderen om de macht van de rijken over de agenda’s en de politieke keuzes van de grote politieke partijen te breken.

Optimisme, ma non troppo

Zal OWS slagen in zijn opzet? Of is het ditmaal anders, nu de greep op de Amerikaanse politiek dieper en systematischer is dan tevoren? Verschillende lessen uit de historische ervaringen kunnen nuttig zijn om op die vraag te antwoorden. Om te beginnen leert de ervaring dat Populisten en Progressieven zich weliswaar buiten de politieke partijen om organiseerden, maar dat hun eisen een diepgaande impact hadden op politieke en economische instellingen omdat ze erin slaagden de traditionele partijen hun hervormingsvoorstellen over te laten nemen. Uiteindelijk zal ook OWS bruggen moeten slaan naar sympathiserende politici in de grote partijen. Veel van die politici zijn intussen zelf de macht van het geld in de politiek immers meer dan zat. De stelling van OWS op hun website dat ‘we geen politici nodig hebben om een betere maatschappij op te bouwen’, is in dat perspectief wellicht kortzichtig.

Tweede les: de Populisten en de Progressieven smeedden brede coalities tussen boeren, arbeiders en de stedelijke middenklasse. OWS doet vergelijkbare pogingen om milieuactivisten, vakbonden en studenten te bereiken. Drie: de media zullen een beslissende rol spelen, maar het is allesbehalve zeker dat de die rol positief zal zijn. Onderzoekers tonen aan dat Fox News Republikeinse kandidaten een groter aandeel kiezers heeft bezorgd. Bovendien is een van de verklarende factoren van de greep van het geld op de politiek juist de dominantie van televisie als bron van politieke informatie – niet het loutere bestaan van het medium, maar wie het bezit en de doelstellingen die ermee nagestreefd worden. Daarom is de opkomst van internet, dat eigendom is van niemand, wellicht een kritieke factor.

De finale les van Populisten en Progressieven voor OWS is dat er concrete voorstellen op tafel gelegd moeten worden. OWS zou die les ook moeten trekken uit de ervaring van de studentenopstand in Parijs in 1968. Die waren in aanvang enorm succesvol in het aankaarten van de noodzaak aan onderwijshervormingen en sociale verandering, maar ze lieten na dat te vertalen in concrete voorstellen. Daardoor kon de overheid de studenten en hun medestanders in de vakbonden verdelen en volstaan met een cosmetische hervorming.

De voorstellen die nodig zijn, moeten in de eerste plaats focussen op het hervormen van het politieke systeem om te voorkomen dat de rijken en andere belangengroepen hun greep op het beleid vergroten en verankeren. En als de eerste pogingen daartoe niet succesvol genoeg zijn, moet men volhouden en opnieuw proberen.
Het is nog niet te laat voor optimisme. Het is niet onmogelijk dat de krachten die zich verzetten tegen de macht van het geld over de politiek en de economie ook deze keer zullen slagen in hun opzet. Maar dat optimisme is volkomen afhankelijk van de bereidheid van vele burgers om hun hebben en houden te wagen voor het verdedigen van inclusieve instellingen. Het is precies daarom dat Occupy Wall Street, ondanks zijn vele zwakheden, een hoopvol teken is van de veerkracht van onze instellingen.

Maak MO* mee mogelijk.

Word proMO* net als 2795   andere lezers en maak MO* mee mogelijk. Zo blijven al onze verhalen gratis online beschikbaar voor iédereen.

Ik word proMO*    Ik doe liever een gift

Met de steun van

 2795  

Onze leden

11.11.1111.11.11 Search <em>for</em> Common GroundSearch for Common Ground Broederlijk delenBroederlijk Delen Rikolto (Vredeseilanden)Rikolto ZebrastraatZebrastraat Fair Trade BelgiumFairtrade Belgium 
MemisaMemisa Plan BelgiePlan WSM (Wereldsolidariteit)WSM Oxfam BelgiëOxfam België  Handicap InternationalHandicap International Artsen Zonder VakantieArtsen Zonder Vakantie FosFOS
 UnicefUnicef  Dokters van de WereldDokters van de wereld Caritas VlaanderenCaritas Vlaanderen

© Wereldmediahuis vzw — 2024.

De Vlaamse overheid is niet verantwoordelijk voor de inhoud van deze website.