Het mirakel verklaard?

De Oost-Aziatische landen hebben de voorbije vijftig jaar de wereld verbaasd met een periode van (bijna) ononderbroken hoge economische groei. De Wereldbank publiceerde daarover in 1993 een boek met de titel ‘Het Aziatisch mirakel’. Wie dat boek leest, moet concluderen dat er weinig of geen sprake was van een bovennatuurlijke tussenkomst.
Hard werken, veel investeren en verstandige tussenkomsten van de overheid met onder andere veralgemeend basisonderwijs, een gestuurde kredietverlening en een handig profiteren van de internationale handel, verklaren veel. Ook de bekende Amerikaanse econoom Paul Krugman heeft de stelling van een miraculeuze groei onderuitgehaald. Marcus Noland van het Institute for International Economics in Washington vergeleek de economische prestaties van India, Maleisië en Ghana. Hij concludeert dat er geen betekenisvol verband is tussen religie en economie, tenminste als de economische fundamentals gelijk zijn, dat wil zeggen als de landen de grote economische evenwichten min of meer onder controle houden. Anders gezegd: bij gelijkblijvend economisch beleid maakt de religie weinig verschil.

Maar het volgen van (neoklassieke) economische recepten lijkt toch niet alles te kunnen verklaren. Daarom blijft er belangstelling voor de thesis dat er een verband is tussen economische prestaties en ontwikkelingspad enerzijds en de kenmerken van de religieuze en culturele instellingen en normen anderzijds. Opvallend zijn immers de verschillen tussen Oost- en Zuid-Azië. Op het Oost-Aziatische subcontinent begon de economische opgang het eerst in Japan, na 1960 volgden Korea en Taiwan, vanaf 1980 ook China. De Zuid-Aziatische landen kenden die ontwikkeling veel minder, hoewel er tekenen zijn dat India nu ook aan een opmars begonnen is. De verschillen zouden volgens sommigen ook door cultuur en religie verklaard kunnen worden.

De moderne theorieën zoeken geen direct verband en gaan in de religieuze geschriften op zoek naar economische voorschriften. Zij beklemtonen dat de religie de maatschappelijke instellingen en de grondhoudingen en normen van de mensen heeft beïnvloed, en langs die weg ook de economische instellingen en gedragingen. Het confucianisme heeft vooral in de Oost-Aziatische landen de cultuur zodanig vorm gegeven en een omgeving tot stand gebracht, dat een snelle (kapitalistische) economische ontwikkeling mogelijk werd. Het boeddhisme en het hindoeïsme deden dat veel minder en dat zou dan de minder snelle groei in Zuid-Azië verklaren. In dit artikel filteren we uit de literatuur een korte vergelijking tussen de drie grote Aziatische spirituele tradities en gaan we dieper in op de relatie tussen boeddhisme en economie.


Rijkdom en armoede in de Aziatische tradities

Boeddhisme: onthechting bevorderen door vrijgevigheid

In tegenstelling tot het joodse geloof, het christendom en de islam kent het boeddhisme geen goddelijke openbaring. Het is niet gesteund op een god die ons zal redden, maar het geeft een weg aan om onszelf te redden. Er is ook geen afwijzing van de wereldse realiteit om een andere (spirituele) realiteit te ervaren, of een aanmoediging om in armoede te leven. Boeddha benadrukte dat het opheffen van het lijden, beter gezegd van een toestand van niet-gelukkig zijn, ons levensdoel moet zijn. Hij vatte zijn leer samen in vier waarheden: leven is lijden of dukha; de oorzaak van lijden is begeerte of tanha, er kan een einde aan dat lijden gesteld worden (nirvana); dat kan door het ontwikkelen van het juiste begrip, het juiste gedrag en de juiste geestelijke houding. Uit geen enkele van die waarheden volgt dat armoede een wenselijke staat is. Integendeel: armoede is een bron van lijden en belet onze spirituele ontwikkeling. Maar een intense drang naar bezit is evengoed een obstakel en een bron van lijden.

Het probleem met rijkdom is niet het bezit ervan, maar het misbruik. Rijkdom wordt gezien als een bewijs van deugd en biedt de mogelijkheid om goed te doen voor de anderen. Door vrijgevig te zijn, bevorderen wij onze onthechting. Succes als een teken van deugd volgt uit het boeddhistisch geloof in karma en wedergeboorte. Karma is de leer van de morele oorzaken en gevolgen: wat ons overkomt, is een gevolg van wat we zelf deden of doen. Rijkdom kan dan gezien worden als een gevolg van de eigen vroegere generositeit, armoede van eerder wangedrag zoals gierigheid of het najagen van rijkdom op een ongeoorloofde manier. Deze opvatting wordt in het moderne boeddhisme niet meer in al zijn ijzeren consequenties aangenomen. Er blijft wel het besef dat er op lange termijn overeenstemming zal zijn tussen het moreel gedrag van een persoon en zijn of haar materiële welvaart. Daarin vinden boeddhisten inspiratie voor kritiek op een ‘sociaal onverantwoordelijk kapitalisme’, het tegendeel van maatschappelijk verantwoord ondernemen.

Hindoeïsme: verplichtingen binnen de kaste

Het hindoeïsme kent ook de leer van karma en wedergeboorte, maar benadrukt vier doeleinden in het leven: het bevredigen van de behoeften (kama); het bereiken van voorspoed (artha); het verwerven van religieuze verdiensten (dharma); geestelijke bevrijding (moksha). Het bevredigen van de behoeften en het realiseren van welvaart moeten altijd op ethisch verantwoorde wijze gebeuren, de geestelijke bevrijding is vooral een opdracht voor de priesters of brahmanen. Die vier doeleinden zijn verankerd in de verplichtingen van de leden van de kasten. Dat is volgens David Loy in het moderne India nog altijd een hinderpaal, omdat economisch initiatief en groei hierdoor afgeremd worden. De nadruk op de differentiatie tussen de kasten en de verplichtingen van elke persoon binnen de eigen kaste compliceren de relaties tussen de kasten en dus het ondernemerschap. Dat zou verklaren waarom het hindoeïsme nooit erg succesvol is geweest in niet-kastenculturen buiten India en waarom de hindoetraditie weinig bijdraagt tot het debat over het geglobaliseerde kapitalisme.

Confucianisme: vruchtbare voedingsbodem voor het kapitalisme

In Oost-Azië is het sociale en politieke leven in China, Japan en Korea sterk beïnvloed door het confucianisme. Het economisch succes van de Aziatische ‘tijgers’ doet sommigen veronderstellen dat het confucianisme de kapitalistische ontwikkeling bevorderd heeft op een manier die volgens Max Weber vergelijkbaar is met het Europees protestantisme. Normen als toewijding, loyauteit, betrouwbaarheid en wederkerigheid bevorderen het ondernemerschap, de accumulatie van privé-kapitaal en de economische activiteit, vooral in het kader van de uitgebreide familie. We mogen niet vergeten dat een groot deel van het buitenlands kapitaal dat China binnenstroomt en Hongkong rijk maakte, afkomstig is van Chinese families in de diaspora. De rol van de religie in het Oost-Aziatisch succesverhaal kan overdreven worden. De karakteristieke bereidheid tot hard werken en de loyauteit tegenover de uitgebreide familie hebben ook andere verklaringen. Maar het belangrijkste punt is volgens Loy dat het confucianisme een minder ambivalente houding tegenover de creatie van rijkdom bevordert dan de andere Aziatische religies. Het kapitalisme is niet in Oost-Azië ontstaan, maar heeft er wel een vruchtbare voedingsbodem gevonden.


De traditionele boeddhistische kijk op de economie

In welk economisch systeem kan de boeddhistische grondhouding openbloeien? Er bestaat geen uitgewerkte sociaal-economische doctrine, wel verwijzingen naar de oude teksten. Die stellen onder andere dat armoede leidt tot sociale ontwrichting en misdaad. Strenge straffen zijn geen oplossing, wel bijstand aan de armen. Deze passage wordt vandaag gelezen als een waarschuwing dat de staten hun verantwoordelijkheid moeten opnemen voor het welzijn van hun onderdanen. Loy trekt een parallel met de structurele aanpassingsprogramma’s van het IMF en de Wereldbank. Hun tussenkomsten kunnen sociaal gevaarlijk en ethisch betwistbaar zijn.

Misschien moeten we ook eens kijken naar wat er NIET in de oude teksten staat! De oplossing zou liggen in generositeit of vrijgevigheid (dana), maar de begrippen sociale rechtvaardigheid of herverdelende rechtvaardigheid vinden we niet terug in het traditionele boeddhisme. Generositeit is belangrijk, niet zozeer als een instrument tot herverdeling maar vooral als de weg om tot onthechting te komen. We mogen niet onverschillig zijn voor het lot van de armen. Vrijgevigheid bevordert de moraliteit en de geestelijke evolutie van de persoon, veel meer dan het bewustzijn van de onrechtvaardige maatschappelijke structuren. De structurele gevolgen van de verplichting tot vrijgevigheid kunnen dus heel beperkt blijven. Meer zelfs: de verdienste die iemand verwerft door te geven, hangt niet alleen af van de hoogte van de gift, maar ook van de status van de ontvanger. Een gift aan een weldoorvoede monnik levert dus meer verdienste op dan een schenking aan een arme drommel.

De bekommernis om verdiensten op te stapelen is onverenigbaar met de eis tot onthechting, omdat het een soort ‘spiritueel materialisme’ schijnt te bevorderen dat onverenigbaar is met het doel van spirituele bevrijding. Is het ook onverenigbaar met het kapitalisme? Historisch gezien moet het antwoord bevestigend zijn. Boeddhisten worden niet aangemoedigd om een economisch surplus te accumuleren en te investeren, wel om door genereuze giften te ‘beleggen’ in een spirituele bank. Maar karma kan ook geïnterpreteerd worden op een wijze die wel verenigbaar is met de moderne kapitalistische waarden. Als we geloven te zullen krijgen wat we verdienen, kan ons dat aanmoedigen om hard te werken en eerlijk en betrouwbaar te zijn (contracten na te leven). Maar de traditionele boeddhistische leer over generositeit lijkt toch moeilijk te verzoenen met een economisch systeem dat gebaseerd is op kapitaalaccumulatie en investering. Vrijgevigheid kan in een moderne maatschappij niet in de plaats van sociale rechtvaardigheid komen, maar toch is er voor de boeddhist geen substituut voor vrijgevigheid als fundament van ‘het goede leven’. Als de rijken zich niet meer verantwoordelijk voelen, is een sociale crisis onvermijdelijk.


Een ethisch geïnspireerde bevraging van de markt

Het boeddhisme is ontstaan in een maatschappij en cultuur met een laag niveau van technologische ontwikkeling en weinig vooruitzichten op verhoging van de productiviteit en de inkomens. Hedendaagse auteurs erkennen dat de moderne markteconomie (het kapitalisme) in principe de mogelijkheid biedt om armoede en menselijk lijden te verminderen. Het boeddhisme stelt geen alternatief economisch systeem voor, maar biedt een reeks inzichten die in elk systeem waardevol zijn. De scheiding tussen wereldlijke (economische) en morele vraagstukken wordt verworpen. De gedachte dat de economie als sociale wetenschap ‘objectieve’ wetten zou kennen die altijd van kracht zijn, onttrekt twee belangrijke waarheden aan onze aandacht. De eerste is dat het verdelingsvraagstuk altijd een morele dimensie heeft. Productie, ruil en verdeling kunnen dus niet alleen overgelaten worden aan de markt. De tweede waarheid is dat elk systeem van productie en consumptie bepaalde persoonlijke en sociale waarden aanmoedigt en andere ontmoedigt.

Promotoren van maatschappelijk verantwoord ondernemen stellen dat een sociaal verantwoordelijk kapitalisme drie kenmerken moet hebben: er moet ruimte zijn voor persoonlijke creativiteit, er moet samenwerking zijn en ook mededogen, in deze volgorde. Boeddhisten keren die volgorde liever om en maken van mededogen de hoogste morele waarde. Prioriteit voor het scheppen van rijkdom (creativiteit) is hen vreemd, omdat het verminderen van menselijk lijden toch eerst en vooral een spiritueel probleem is. Een optimaal consumptiepatroon bestaat er in een hoog niveau van menselijke tevredenheid te bereiken op een laag niveau van verbruik van materiële hulpbronnen. Het is dus niet verwonderlijk dat boeddhistische auteurs of sociale bewegingen kritisch staan tegenover de stortvloed van reclame die in een moderne economie over de consumenten uitgestort wordt.

Verdedigers van de neoklassieke economie en van het kapitalisme gaan er volgens de boeddhist van uit dat concurrentie en het nastreven van het eigenbelang zodanig in de menselijke natuur geworteld zijn dat een markteconomie daaraan het best aangepast is. Economen als Amartya Sen hebben erop gewezen dat de menselijke natuur niet alleen maar zelfzuchtig is. De boeddhist erkent dat de mens minder positieve trekken heeft: hij wordt gedreven door hebzucht en kwade wil en bezit het vermogen om zichzelf begoochelingen te maken over zijn ware behoeften. Het komt er op aan de heilzame, positieve kanten van onze persoonlijkheid te ontwikkelen. Tegenover de hebzucht moeten wij de vrijgevigheid ontwikkelen, tegenover de kwade wil het mededogen en tegenover de zelfbegoocheling de wijsheid.

In zijn uiteenzetting in Leuven in oktober 2004 accentueerde Laszlo Zsolnai de verschillen tussen de westerse en de boeddhistische economie als volgt.

Westerse economie (kapitalisme) Boeddhistische economie
1. De hoofddoelstelling is het maximaliseren van de winst.
2. Om dat te bereiken worden de behoeften gecultiveerd.
3. Behoeften worden tot uitdrukking gebracht op markten.
4. Alles getuigt van een instrumentele visie op de mens.
5. Strategische filantropie om moreel karakter te bewijzen. 1. De hoofddoelstelling is het verminderen van menselijk lijden.
2. Dat kan door het beperken en controleren van de behoeften.
3. De mens moet handelen volgens het principe van geweldloosheid.
4. Waarachtige zorg voor de mens is het belangrijkste.
5. De hoogste morele norm is de vrijgevigheid.

Die verschillen in mensvisie komen tot uitdrukking in de boeddhistische kritiek op concrete instellingen als de (aandelen)beurzen en op de bekommernis om het bevorderen van de internationale (vrij)handel. Traditioneel geeft het boeddhisme voorrang aan de productie op lokaal niveau en voor de plaatselijke gemeenschap. Productie voor de wereldmarkt moet een uitzondering blijven. De beurzen werken als een ‘zwart gat’ voor ons spaargeld. In een moderne economie nemen veel mensen actief deel aan beurstransacties, rechtstreeks via het bezit van aandelen in individuele bedrijven of in collectieve beleggingsfondsen, onrechtstreeks via stortingen in pensioenfondsen. Op de beurs wordt de rechtstreekse verantwoordelijkheid van de mens verzwakt omdat hij of zij het traject van het eigen spaargeld niet kan volgen. We kunnen dus veronderstellen dat boeddhisten aangesproken kunnen worden door ethisch sparen.

Tot slot: hoe kunnen we het geglobaliseerde kapitalisme sociaal verantwoordelijk maken? David Loy verdedigt een dubbele benadering: van boven af en van onder uit. In de top down-aanpak is er plaats voor interventies van regeringen en internationale instellingen. Zij moeten zorgen voor vangnetten; spontaan denken we dan aan de sociale zekerheid op nationaal niveau, aan inkomensoverdracht zoals ontwikkelingssamenwerking op internationaal niveau. Via wetten kan meer toezicht op de grote bedrijven georganiseerd worden, bijvoorbeeld via het verplicht opnemen van vertegenwoordigers van de werknemers en van de milieubeweging in de bestuursorganen van de bedrijven. Bottom up-acties kunnen uitgaan van verbruikers die zich verzetten tegen de agressieve overkill aan reclame, van aandeelhouders die de bedrijfsinvesteringen toetsen aan ethische normen en van niet-gouvernementele organisaties. Volgens Loy moet de religie helpen ons bewust te worden, ons gedrag te veranderen en de moderne economie meer in overeenstemming te brengen met onze geestelijke behoeften.

Literatuur

David LOY, The great awakening – A buddhist social theory, Wisdom Publications, Londen, 2003 (hoofdstukken 2, 3 en 4)
David LOY, The challenge of global capitalism – The perspective of eastern religions, in John DUNNING, Making globalization good – The moral challenges of global capitalism, Oxford University Press, 2003, blz. 232-250
Marcus NOLAND, Religion, culture and economic performance, Institute for International Economics, Washington, JEL code 040Z12, 2004
Markus POHLMANN, Die Entwicklung des Kapitalismus in Ostasien und die Lehren aus der asiatischen Finanzkrise, Leviathan – Zeitschrift für Sozialwissenschaft (Vrije Universiteit Berlijn), 2004, nummer 3, blz. 360-381
Laszlo ZOLNAI, Buddhist economics is an alternative to Western mainstream economics, lezing aan de KULeuven op 20 oktober 2004
Laszlo ZOLNAI, Ethics in the Economy – Handbook of Business Ethics, Oxford en Berlijn, Peter Lang Publishers, 2002

Emiel Vervliet is hoofdredacteur van de MO* noordzuid CAHIERS en docent aan de Sociale Hogeschool Heverlee. emiel.vervliet@wereldmediahuis.be

Maak MO* mee mogelijk.

Word proMO* net als 2790   andere lezers en maak MO* mee mogelijk. Zo blijven al onze verhalen gratis online beschikbaar voor iédereen.

Ik word proMO*    Ik doe liever een gift

Met de steun van

 2790  

Onze leden

11.11.1111.11.11 Search <em>for</em> Common GroundSearch for Common Ground Broederlijk delenBroederlijk Delen Rikolto (Vredeseilanden)Rikolto ZebrastraatZebrastraat Fair Trade BelgiumFairtrade Belgium 
MemisaMemisa Plan BelgiePlan WSM (Wereldsolidariteit)WSM Oxfam BelgiëOxfam België  Handicap InternationalHandicap International Artsen Zonder VakantieArtsen Zonder Vakantie FosFOS
 UnicefUnicef  Dokters van de WereldDokters van de wereld Caritas VlaanderenCaritas Vlaanderen

© Wereldmediahuis vzw — 2024.

De Vlaamse overheid is niet verantwoordelijk voor de inhoud van deze website.