Media zijn te belangrijk om over te laten aan de markt alleen

‘Het is niet eens zo erg dat er enkele politici rondlopen die het niet al te ernstig nemen met hun taak, zolang er maar ernstige media zijn die ons informeren over wat die politici precies uitspoken.’ Een opinie van Gie Goris naar aanleiding van de eerste Karel Van Miert lezing op dinsdag 9 februari.

Kennis én betekenis worden in de wereld anno 2010 in grote mate verspreid of gelegitimeerd door de media. Wie niet tevreden is met het soort mondialisering dat de wereld vandaag vorm geeft –met al zijn ongelijkheid, ecologische destructie en gewelddadige polarisering– kan dus niet voorbijgaan aan de vraag hoe een andere mediapraktijk mogelijk kan worden. Vlaanderen heeft met MO* op dat vlak een uniek experiment: een tegenstrooms medium met een groot publieksbereik, waarin overheid, middenveld en een commerciële uitgever samen investeren.

Media zijn ruimer dan nieuws en informatie

Als mensen zich buigen over de vraag of de media hun maatschappelijke verantwoordelijkheid opnemen, is de neiging erg groot om te focussen op de informatie- en duidingspagina’s of programma’s. Daarbij vergeet men dat media, en met name de massamedia radio en televisie, vooral opgetrokken zijn uit entertainment.

Voor alle duidelijkheid: er is niets tegen ontspanning. Wat echter verrassend is, is het feit dat er veel te weinig aandacht gaat naar de achterliggende analyses en wereldbeelden die door de ontspannende programma’s doorgegeven worden. Het expliciete nieuws wordt immers, letterlijk en figuurlijk, gekaderd in een veld van betekenissen dat opgebouwd wordt door quizzen, soaps, speelfilms, talkshows, en andere leuke dingen voor de mensen. Freddy De Pauw citeert in Handelaars in nieuws Patrick Le Lay, grote baas van de Franse commerciële zender TF1.

‘Vanuit een zakelijk perspectief moeten we realistisch zijn: fundamenteel bestaat de beroepstaak van TF1 erin om, bijvoorbeeld, Coca-Cola te helpen zijn product te verkopen…. Om een publicitaire boodschap te laten doodringen moet het brein van de kijker daarvoor openstaan. Onze uitzendingen hebben tot doel om het brein beschikbaar te maken, dus om de kijker te vermaken, om hem te ontspannen tussen twee boodschappen in.’  
Wie, met andere woorden, wil weten hoe de berichtgeving in de media de publieke opinie mee vorm geeft, moet niet alleen het journaal “meten”, maar ook de vooronderstellingen en al dan niet expliciete analyses van de niet-informatieve programma’s in kaart brengen.

‘Televisie’, zegt Ignacio Ramonet van Le Monde Diplomatique, ‘is geen machine om informatie te produceren, maar om gebeurtenissen te reproduceren. De doelstelling is niet ons te helpen bij het begrijpen van een situatie, maar ons aanwezig te laten zijn bij wat elders gebeurt.’

Toch ontslaat die vaststelling de journalistiek niet van haar verantwoordelijkheid om ernstig en inzichtelijk te berichten over wat er zich in de wereld afspeelt. Want ook wanneer er expliciet werk gemaakt wordt van informatie in de media is dat verre van on-problematisch.

Op het Wereld Sociaal Forum van 2002 stelde dezelfde Ignacio Ramonet: ‘Sinds 11 september gelden nieuwe wetmatigheden voor informatie: ze hoeft niet meer samenhangend, analyserend of verklarend te zijn. De deontologie van de afstandelijkheid is vervangen door de dictatuur van de onmiddellijkheid.

Informatie moet ons de indruk geven dat we de actualiteit bijwonen, zoals een voetbalwedstrijd. Militaire operaties worden evenementen. De visuele impact van de -live uitgezonden- tweede aanslag in New York was zo sterk dat er totale stilte volgde. Geen enkele commentaar oversteeg de impact van de beelden. We worden getuigen die deelnemen aan de gebeurtenis, in plaats van toeschouwers die de nodige afstand kunnen nemen om te begrijpen wat er gebeurt.’

Om de opdracht van wat ernstige journalistiek moet doen wat helderder te omschrijven, maak ik dankbaar gebruik wat Standaard-hoofdredacteur Peter Vandermeersch na de zoveelste rellen in de Franse voorsteden in een commentaarstuk neerschreef: ‘…ernstige journalistiek bestaat erin om de wijken ook in beeld te brengen als er geen rellen zijn. Om de verhalen te vertellen van mensen die ondanks alles proberen om op een geweldloze manier aan de tristesse te ontsnappen. Om niet alleen een reportage te maken van de brandstichtingen, maar ook van de straathoekwerkers die jongeren via voetbal leren wat het betekent om respect te hebben voor zichzelf en de anderen. Om journalisten te hebben die langer dan anderhalf uur met een zaak bezig zijn voor ze er grote waarheden over verkopen. Je haalt er geen grote oplage mee. Maar je doet aan genuanceerde journalistiek.’ Kan iemand Vandermeersch daar overigens nog eens aan herinneren?

En het belang van degelijke en genuanceerde journalistiek kan moeilijk overschat worden, zeggen dan weer communicatiespecialisten als Marc Hooghe, Knut De Swert en Stefaan Walgrave in het recent verschenen Nieuws op televisie. Televisiejournaals als venster op de wereld. ‘Als de hoofdredacties van VTM en VRT besluiten om voortaan geen lange politieke interviews meer uit te zenden, omdat de kijkers dan toch maar wegzappen, dan leidt dat onvermijdelijk tot een andere politieke cultuur, en op de lange termijn tot het aantrekken van een ander soort politiek personeel.’ Media weerspiegelen, met andere woorden, niet alleen de realiteit, ze geven haar mee vorm en hun impact op dat vlak gaat in stijgende lijn.  

Buitenland in de media

De neiging om nieuws te vervangen door ontspanning, of om duiding te vervangen door snelle en pakkende beelden, wordt door de meeste mediawatchers toegeschreven aan de effecten van commercialisering en globalisering van de media.
Op een studiedag over media en politiek, naar aanleiding van het verschijnen van het rapport van de Lumumba-commissie op 17 november 2001, zei Guy Poppe, (intussen ex-)boegbeeld van de VRT-radionieuwsdienst: ‘Vroeger bestond er een symbiose tussen media en politiek, waarbij de agenda door de politieke macht bepaald werd. Vandaag worden zowel de politieke als de media-agenda bepaald door een economisch project waarbij de klemtoon ligt op winst en verkoop.’

Niemand sprak hem tegen, de journalisten Colette Braekman, Peter Verlinden en Koen Vidal niet, en ook de professoren Filip Reyntjes en Ruddy Doom niet. Roger Huisman van Het Belang van Limburg specifieerde zelfs: ‘De media werken nu onder de dictatuur van de marketing en van de belangen van de aandeelhouders. Bovendien wordt nieuws gewogen op zijn bruikbaarheid binnen vastgelegde formats en op zijn betaalbaarheid. Er is namelijk nauwelijks nog een budget voor eigen onderzoek door de journalisten.’

We kunnen een heel boek vullen met de resultaten van onderzoeken die de vraag proberen te beantwoorden of het buitenland effectief van het scherm, uit de hoofdpunten, van de voorpagina verdwenen is. Maar omdat het -geheel volgens de wetten van de media- ook nog gezellig moet blijven, citeren we slechts enkele gegevens uit een onderzoek dat Daniël Biltereyst en Stijn Joye publiceerden in Televisiejournaals als venster op de wereld. Zij onderzochten de hoofdjournaals van VTM en VRT  gedurende 2003 op hun “buitenlandcomponent”, omdat ‘de geografische breedte van de nieuwsagenda één van de maatstaven is om de kwaliteit van onze nieuwsmedia te beoordelen’.

De meest verrassende vaststelling in dit onderzoek is dat 47,4 procent van de nieuwsitems op VRT en 40,5 procent op VTM “buitelanditems” waren. Een meer diepgaande analyse leert dan weer dat dit buitenland grotendeels bestaat uit de onmiddellijke buurlanden of uit landen die geopolitieke, economische, militaire en/of diplomatieke macht bezitten. De voornaamste thema’s in de buitenlandberichtgeving waren Oorlog en Vrede (vtm: 39,7 % / vrt: 41,3 % -remember Irak) en Criminaliteit (14,2 vs 10,8).

Het resultaat is dat derdewereldlanden uiterst weinig aan bod komen -Congo was in 2003 bijvoorbeeld slechts goed voor 0,5 procent van de buitenlandberichtgeving, ondanks de “proximiteit” voor België en ondanks de verwoestende oorlog die daar woedde. En als de Derde Wereld aan bod komt, dan is het meestal met rampen, oorlogen, ziekten en criminaliteit.

De aandacht is dan in de regel kortstondig, feitelijk -en dus niet analyserend, met weinig of geen aandacht voor achtergronden of  verklaringsgronden- en gefragmenteerd. De opdracht die Peter Vandermeersch formuleerde met betrekking tot Bobigny of Clichy-sous-Bois, geldt dus nog veel urgenter voor berichtgeving over Delhi, Harare en Quito -om nog niet te spreken over de volkomen vergeten hinterlanden van die hoofdsteden.

Willen we echter uitkomen bij een Vlaamse politiek die rekening houdt met de verwachtingen van de vier miljard wereldburgers die onzichtbaar blijven in de huidige berichtgeving, dan zullen ‘journalisten langer dan anderhalf uur met een zaak bezig moeten zijn voor ze er grote waarheden over verkopen’.

En dan zullen hoofredacties vaker een oncommericële keuze moeten maken. Yves Desmet zei enkele jaren geleden in een interview voor het toen 25-jarige Wereldwijd: ‘Berichten uit het buitenland brengen, doe je dus niet uit marktoverwegingen, maar vanuit een missionaire houding, een soort ouderwets journalistiek eergevoel. En dat verdwijnt hoe langer hoe meer uit de journalistiek. Vroeger was de houding: dit is wat je moet weten. Vandaag vragen we: wat wil je graag weten?’

Verdwijnt de armoede door erover te berichten?

Het antwoord op die vraag is: Neen. Dat is, voor iemand die de mooiste jaren van zijn leven geïnvesteerd heeft in het berichten over het Zuiden, geen vanzelfsprekende vaststelling. Het is in tijden van millenniumdoelstellingen en efficiëntere hulp trouwens een problematische vaststelling, want als informatie de armoede niet uit de wereld helpt, moeten ministers van Ontwikkelingssamenwerking of niet-gouvernementele ontwikkelingsorganisaties dan wel investeren in media die aan zulke berichtgeving doen? Het antwoord op die vraag is: Ja, natuurlijk.

Ontwikkeling is een complex proces, waarbij ontwikkelingshulp een klein onderdeel is. Toen ik de Nicaraguaans-Colombiaanse onderzoeker René Mendoza vroeg: ‘Is er meer of minder hulp nodig?’, antwoordde hij: ‘Die vraag is fout. Je moet geen simpele vragen stellen en dan genuanceerde antwoorden verwachten. De eigenlijke vraag is wanneer en waartoe je meer of minder hulp moet geven. 

En altijd moet je je afvragen hoe die hulp gegeven wordt, wie ze geeft en wie ze ontvangt, welke de behoeften op korte termijn zijn en welke de gevolgen op lange termijn.’ Mendoza gaf een voorbeeld: ‘Als een natuurramp een land als Nicaragua of Bolivia treft, dan zijn de noden natuurlijk heel groot. Toch heeft hulp meestal weinig zin, omdat het noodzakelijke kader om die hulp te richten en te verdelen ontbreekt.

Ik heb in Nicaragua gezien hoe het geld dat na de orkaan Mitch arriveerde in sommige gemeenschappen ernstige conflicten en veten deed ontstaan. Die problemen hypothekeren elke ontwikkelingsinspanning voor de volgende jaren, want deze mensen kunnen alleen vooruit als ze samen werken.’ Om maar te zeggen: als ontwikkelingshulp al zo complex is, dan hoeven we geen tekening te maken bij de complexiteit van het globale ontwikkelingsproces van een land, dat gestuurd wordt door een chaotische interactie tussen de economische globalisering, de regels die uitgaan van IMF, Wereldbank en WTO, de samenstelling van de nationale elites, de koloniale geschiedenis, de toevallige taal die in de scholen onderwezen wordt…
Berichtgeving in Vlaanderen over dit weefwerk van internationale en globale tendensen maakt weinig kans op directe impact op die tendensen -en in die zin kan onze berichtgeving niet zorgen voor een afname van de armoede.

Anderzijds is Vlaanderen -zelfstandig, of in de Belgische, Europese of internationale context- wel degelijk een medespeler in dat complexe proces dat zodanig georganiseerd en gestuurd zou moeten worden, dat het ontwikkelingskansen biedt aan landen, volkeren en vooral aan sociale groepen die daarvan tot nu toe uitgesloten werden.  Om ervoor te zorgen dat de Vlaamse en de federale spelers zo goed mogelijk voorbereid aan de “speltafel” komen, is berichtgeving  wél erg belangrijk. Op een dubbele manier zelfs.

Vooreerst kunnen media realiteiten signaleren en analyseren, zodat al wie internationaal handelt, tenminste niet kan zeggen dat hij het ‘nicht gewusst’ heeft. En bij die “iedereen” horen zowel politici, bedrijfsleiders, vakbonders, toeristen en reisorganisatoren, consumenten van textiel Made in China als andersglobalisten.
Bovendien is een geïnformeerde publieke opinie ook een belangrijke en onmisbare kracht om de democratie te doen functioneren -en meer concreet om binnen die democratie een beleid uit te werken dat niet eng-nationalistisch of individualistisch is, maar mondiaal en solidair.

Om nog eens Marc Hooghe, Knut De Swert en Stefaan Walgrave te citeren: ‘Het is niet eens zo erg dat er enkele politici rondlopen die het niet al te ernstig nemen met hun taak, zolang er maar ernstige media zijn die ons informeren over wat die politici precies uitspoken.’  Uiteraard gaat die democratische functie van de media ook op voor andere machthebbende groepen zoals bedrijfs- en vakbondsleiders, religieuze voorgangers en culturele pausen. Als de media op een meer systematische manier berichten over de wereld, dan zullen Vlamingen beter toegerust zijn om actief en doelgericht op te treden in die wereld.

Ze zullen ook sterker en beter gemotiveerd steun geven aan overheden die willen investeren in de ontwikkeling van landen en volkeren bezuiden Tanger -en als die overheden daar te weinig toe bereid zouden zijn, dan zal een goed geïnformeerde publieke opinie ook veel meer politieke druk uitoefenen op het beleid om werken te maken van de dingen waaraan de wereld behoefte heeft: meer rechtvaardigheid, meer gelijkheid, meer ontwikkeling, minder armoede, minder uitsluiting, minder geweld.

‘Een andere wereld is maar mogelijk als we weten hoe de huidige chaos eigenlijk in elkaar zit.’ Dat was een citaat uit eigen werk, uit het eerste voorwoord in MO*, intussen bijna zeven jaar geleden. In MO* zei de Spaanse socioloog Manuel Castells daarna: ‘De media hebben een fundamentele rol te spelen. Zij hebben de taak om de  verschillende domeinen van de samenleving met elkaar in relatie te brengen. Via de media krijgen de mensen informatie aangeboden en vormen ze zich een mening. De media zijn vandaag de ruimte waar de politiek zich afspeelt en waar de culturele en sociale veranderingen plaatsvinden. Communicatie is de kern van het politieke systeem. Maar de communicatiemedia zijn niet neutraal, ze worden bepaald door economische en politieke belangen.’

Investeren in democratische media, zeker in tijden van crisis

De mediabazen en hun ideologen hebben enkele succesvolle decennia achter de rug. In het zog van het algemeen verspreide geloof dat de markt de beste graadmeter voor zowel economische als menselijke behoeften is, werd ook voor media verkoop gelijkgesteld aan behoefte. De norm lag daarom niet langer op kwaliteit, laat staan op maatschappelijk belang, maar op kijkcijfers, oplage en uiteindelijk: winst, steeds meer winst.

Mediaministers, consumenten en zelfs journalisten en hoofdredacties beleden het credo dat begint met: ‘Ik geloof in één Markt, schepper en scheidsrechter van alles dat waardevol en noodzakelijk is.’ Nu het marktmonotheïsme zelf aan algemene ontkerkelijking lijdt, vallen ook de schellen van de ogen van de mediaprofessionals. Het is crisis in het Vlaamse medialandschap. Als dat een verrassing is, dan alleen voor wie ziende blind was.  De redactionele besparingsrondes bij de “grote” Vlaamse mediabedrijven maken nu voor iedereen duidelijk dat mediaproducten aan een andere logica gehoorzamen dan media die gezien worden als de Vierde Pijler van de democratie. Mediaproducten kunnen zonder kwaliteitsverlies door een kwart minder journalisten gemaakt worden. Door verschillende redacties in elkaar te schuiven, kan dubbel werk uitgeschakeld worden. Simpel, toch?  

Democratische media zien twee verschillende redacteurs op twee verschillende redacties die op hetzelfde onderwerp werken niet als overbodige kosten, maar als een noodzakelijke investering in een diversiteit van perspectieven op nieuws. De macht presenteert immers enkel haar propaganda op een zilveren schaaltje aan de media, niet de waarheid. Om daar achter te komen, hebben journalisten tijd en een fatsoenlijke opdracht nodig. En de stimulans van onderlinge concurrentie.
J.Th/J. van den Berg (oud-columnist NRC-Handelsblad) omschrijft de maatschappelijke functie van de serieuze journalistiek als volgt: ‘Het democratisch ideaal van de goed geïnformeerde burger veronderstelt een informatietoevoer die meer doet dan hem op zijn individuele wenken bedienen; die ook nog iets anders levert dan meer van hetzelfde; die de burger vertrouwd tracht te maken met tendensen waarin hij goed zou doen belang te stellen, ook als hij er niet onmiddellijk eigener beweging toe neigt.’
Het citaat staat in De krant moet kiezen. De toekomst van de kwaliteitsjournalistiek door Warna Oosterbaan en Hans Wansink. De auteurs –van respectievelijk NRC en Volkskrant– voegen daar zelf onder andere aan toe: ‘Kwaliteitskranten leggen zich toe op onafhankelijke nieuwsgaring. Daarnaast hebben ze zich van oudsher gespecialiseerd in de verificatie van de feiten die door anderen (persbureau’s, voorlichters en bronnen) worden aangedragen. Zij ‘veredelen’ het kale, vaak gratis beschikbare, nieuws door toevoeging van context, interpretatie en verklaringen. Daaraan is meer behoefte dan ooit: de wereld wordt ingewikkelder en tegelijkertijd neemt de informatie erover toe. Dit kan bij burgers tot desinteresse en gevoelens van machteloosheid leiden. Kranten die erin slagen uit te leggen hoe de wereld in elkaar zit, kunnen hun lezers weerbaar maken.’  Vervang “kranten” door “mondiaal magazine” en je hebt een prima taakstelling voor MO* en of andere tegenstroomse media.

Critici van commerciële media verketteren in de regel concurrentie, aandacht voor lezersbereik en economische duurzaamheid. Zij dwalen. Democratie heeft nood aan concurrentie, anders konden we net zo goed opteren voor een eenpartijstaat. Media hebben behoefte aan een zo groot mogelijk bereik voor de informatie die ze publiceren, ze werken tenslotte niet enkel voor het kransje bekeerden en (over)geïnformeerden. En media moeten zorgen dat de rekening op het einde van het boekjaar in zwarte inkt geschreven wordt, anders kunnen ze niet doorgaan met hun onmisbare bijdrage tot een levendige democratische samenleving.

Er is natuurlijk een hemelsbreed verschil tussen economische leefbaarheid en winstmaximalisering –en dat verschil verklaart een groot deel van de huidige mediacrisis in Vlaanderen. Als de winst niet elk jaar veel te veel moet groeien, komt er misschien opnieuw ruimte om te investeren in het echte kapitaal van de media: de redacties. ‘De journalistieke missie vereist journalisten die zelfbewust, geëngageerd, onafhankelijk en ter zake kundig zijn –en die niet onder druk staan van de omstandigheden.  De redacties van kwaliteitskranten moeten centers of excellence vormen, specialisten in het Grote Nieuws, in de achtergronden en in de interpretatie daarvan… Kranten moeten daarom voortdurend investeren in de deskundigheid en het talent van hun redacties’, schrijven opnieuw Oosterbaan en Wansink.

Maar er is meer dan winstmaximalisatie alleen. De vraag is ook of alleen inkomsten uit verkoop legitieme inkomsten zijn voor de media. Dat lijkt nog steeds de dominante overtuiging, want telkens de openbare omroep successen boekt, roepen de commerciële spelers –en met hen de politici die hun slippen dragen– dat het concurrentievervalsing is.

Let wel: de overheid mag de heilige concurrentie wél vervalsen als de miljarden die ze daarvoor uitgeeft in de koffers van de bedrijven belanden. Wij zien liever meer middelen van overheden en non-profit stichtingen naar degelijke journalistiek gaan. Dan zouden we als burgers misschien vernemen wie de echte criminelen zijn achter de Grote Bankroof die we met belastinggeld moeten vergoeden.

Mediamalaise: maatschappelijke creativiteit als uitweg

In zijn vierdelige kerst-essay leverde Geert Buelens in de De Standaard een genuanceerde en tegelijk messcherpe kritiek op het mediagebeuren anno vandaag. Dat is een noodzakelijk oefening, want -zoals de auteur terecht opmerkt- binnen de media wordt op kritiek veel te snel corporatistisch gereageerd. Alsof media en journalisten zo veel beter zijn in het analyseren van hun eigen tekortkomingen dan pakweg politici, bedrijfsleiders of rechters. Laat staan dat ze klaarstaan om meteen de straffe remedies toe te passen -gesteld dat ze daar al de macht toe zouden hebben.

De media worden vandaag inderdaad voortgestuwd door een zichzelf uithollende commerciële logica en de informatieopdracht wordt uitgevoerd door journalisten die ofwel gedwongen worden mee te stappen in de verdomming van hun beroep ofwel zelf overtuigd geraakt zijn dat de jongste stripacts van Britney Spears net zo nieuwswaardig is als het verhaal achter de benoeming van de eerste Voorzitter van de Europese Raad (dat verhaal is uiteraard nog niet niet geschreven, dat vraagt langdurig en ernstig onderzoek).

Buelens pleit in het vierde deel van zijn essay voor gericht overheidsoptreden om de ergste ontsporingen aan te pakken en de media voor verdere zelfdestructie -en daardoor ook democratische zelfmoord- te behoeden. Terecht.  Want in medialand geldt net zo goed als wat in de financiële sector of de landbouwsector geldt : de vrije markt is maar tot op zekere hoogte een efficiënt mechanisme voor productie en distributie en dus moet een samenleving sturend optreden als ze wil voorkomen dat de zaken die buiten dat  vrijemarktbereik vallen ook effectief wegvallen.

De geschreven media die Buelens gebruikt om voorbeelden uit te putten, zijn de echter enkel de usual suspects  in dit soort kritieken: de kranten en het weekblad die gelezen worden door de kring waaruit ook de opiniemakers en de mediacritici zelf komen: met name  De Morgen, De Standaard en een enkele keer Knack. Opnieuw: het grootste deel van de Vlamingen haalt zijn of haar informatie in andere kranten of uitgaven.  Idem dito voor de audiovisuelen : het is terecht dat VRT uitgebreider besproken wordt en voor zijn grotere, publieke verantwoordelijkheid geplaatst wordt - aangezien de hele winkel met publieke middelen gefinancierd wordt en vanuit de overheid een publieke opdracht krijgt- maar daardoor komen VTM en andere commerciëlen wel heel makkelijk weg met de oppervlakkigheden die ze produceren tussen de reclameblokken door.

Terecht zegt Buelens dat er een minimumgrens is aan het bereik van een publieke omroep om zijn maatschappelijke legitimatie niet te verliezen. Als een ernstigere VRT eenvoudig moet opboksen tegen een flierefluitende commerciële omroep, zou die benedengrens wel eens heel snel bereikt kunnen worden.  Buelens ziet de rol van de overheid ook te veel als sanctionerend en te weinig als stimulerend. En hij vergeet dat er tussen overheid en bedrijfsleven in nog een heel belangrijke speler is: het maatschappelijk middenveld. Professor Nico Carpentier heeft een interessant model uitgewerkt waarin hij beweert dat de toekomst voor een levendig en democratisch vitaal medialandschap gelegen is in initiatieven die een intelligente combinatie realiseren van privékapitaal, overheidssteun en maatschappelijke actoren.  Het is een model dat in de Angelsaksische wereld druk bediscussieerd wordt, maar in Vlaanderen buiten het blikveld blijft, dat bleek ook al op de Staten-Generaal van de Media, die Kris Peeters begin 2009 organiseerde en waar hij meer actie beloofde dan er sindsdien gekomen is.

Toch is het wonderlijk dat dit model zo onbesproken blijft, want er zijn best interessante en succesvolle voorbeelden te vinden. Zelf mag ik nu al meer dan zeven jaar zo’n bijzonder media-initiatief leiden: MO*. MO* is een initiatief van de Vlaamse Noord-Zuidbeweging, dat ook financieel blijvend gesteund wordt door de koepel van de Vlaamse Noord-Zuidbeweging 11.11.11 en door ngo’s als Broederlijk Delen, FOS, Plan België, Oxfam- Wereldwinkels, Trias, Vredeseilanden en Wereldsolidariteit. Zowel de federale als de Vlaamse overheid (ministeries van Ontwikkelingssamenwerking) subsidiëren de werking van MO* als maandblad, nieuwssite en zijn andere uitgaven en initiatieven. En dankzij een verstandige en wederzijds bevredigende deal met Roularta ontvangen alle abonnees van Knack ook maandelijks hun exemplaar van MO* in de bus. Daardoor heeft MO*, volgens de jongste CIM-cijfers, een bereik van 265.000 lezers op het laatst onderzochte nummer (een stijging van 8 procent in vergelijking met vorig jaar).

De redactie kreeg van al die spelers een duidelijk redactioneel statuut dat haar onafhankelijke werking garandeert én een kwalitatief eindproduct vraagt. De MO*redactie woekert met beperkte middelen maar weet dat haar opdracht niet ligt in sensatie of populistisch aanschoppen tegen al dan niet gevestigde machten, ze zoekt naar onderliggende tendensen en naar de betekenis van het dagelijkse nieuws voor gewone mensen in Noord en Zuid. Dat levert een blad op dat hoog gewaardeerd wordt door steeds meer lezers en dat een hoge vertrouwensscore krijgt. We slagen er vaak in om degelijke analyses te brengen lang voordat de crisis uitbreekt of een thema “hot” wordt.

Dat heeft te maken met het feit dat MO* een kleine, maar ongelooflijk sterk team journalisten in dienst heeft ( ere wie ere toekomt: Alma De Walsche, Tine Danckaers, Stefaan Anrys, Kristof Clerix, Samira Bendadi en John Vandaele; en Bart Vanacker als webredacteur), maar ook met het feit dat deze talenten kunnen groeien en produceren in een omgeving die niet verwacht dat ze zeven keer per jaar een sensationele scoop halen. Het is onze overtuiging dat er nog héél veel journalistiek talent rondloopt in Vlaanderen dat op zoek is naar dergelijke nieuwsomgevingen.

Als Vlaanderen echt een topregio wil worden -zoals in het jongste regeerakkoord ingeschreven werd- dan is het zorgen voor een dergelijke omgeving geen loutere optie, maar een must. En de beste manier om dat in het huidige tijdsgewricht te realiseren, is door overheid, markt en maatschappelijk middenveld op een vernieuwende manier samen te brengen, vanuit de overtuiging dat iedereen nood heeft aan en voordeel haalt uit media die hun democratische functie vervullen.

De waarheid moet waarachtiger

De journalistieke aanpak die MO* huldigt, hoorde ik heel goed omschrijven door Ignacia Ramonet, op het Wereld Sociaal Forum in Porto Alegre in 2002.  Hij lanceerde toen verschillende ideeën om alternatieven te bieden voor de mediamonopolies met hun voorverpakte nieuwsproducten. ‘Er moeten groepen activisten komen die de media schoonmaken’, zegt Ramonet.

‘Elk land heeft een observatorium nodig om de media nauwkeurig in de gaten te houden. We moeten een ecologie van de informatie ontwikkelen. Daarvoor hebben we tegeninformatie nodig, maar goede ideeën en dito intenties volstaan niet. Op het internet circuleren massa’s geruchten en halve waarheden onder het mom van alternatieve berichtgeving.  Eenzijdige of foutieve informatie kan je alleen bestrijden met de waarheid, la verdad verdadera. Wie tegeninformatie wil brengen, moet veel rigoureuzer tewerk gaan dan de leverancier van het geruststellende of sensationele bericht aan de mainstreammedia. Je kunt het gevecht voor de waarheid niet winnen met geruchten en halve waarheden.’

Maak MO* mee mogelijk.

Word proMO* net als 2790   andere lezers en maak MO* mee mogelijk. Zo blijven al onze verhalen gratis online beschikbaar voor iédereen.

Ik word proMO*    Ik doe liever een gift

Over de auteur

Met de steun van

 2790  

Onze leden

11.11.1111.11.11 Search <em>for</em> Common GroundSearch for Common Ground Broederlijk delenBroederlijk Delen Rikolto (Vredeseilanden)Rikolto ZebrastraatZebrastraat Fair Trade BelgiumFairtrade Belgium 
MemisaMemisa Plan BelgiePlan WSM (Wereldsolidariteit)WSM Oxfam BelgiëOxfam België  Handicap InternationalHandicap International Artsen Zonder VakantieArtsen Zonder Vakantie FosFOS
 UnicefUnicef  Dokters van de WereldDokters van de wereld Caritas VlaanderenCaritas Vlaanderen

© Wereldmediahuis vzw — 2024.

De Vlaamse overheid is niet verantwoordelijk voor de inhoud van deze website.