Minderheden als etnische en politieke verschijnselen

Het thema ‘minderheden’ is een enorm breed en tevens ook vaag onderwerp. De minderhedenproblematiek raakt aan een veelvoud van maatschappelijke verschijnselen die onmogelijk beknopt beschreven en geanalyseerd kunnen worden. Het is dan ook niet de bedoeling om in dit cahier een volledig of samenvattend overzicht te geven van alle aspecten die relevant zijn voor minderheden. Wel pogen we aan de hand van een reeks concrete gevallen het dynamische en evolutieve karakter van minderheden bloot te leggen.
Wat verstaan we onder minderheden in dit nummer? Intuïtief roept de uitdrukking beelden op van ‘kleinere’ groepen die zich onderscheiden van een ‘grotere’ groep door linguïstische, culturele, sociale of zelfs raciale kenmerken. We denken aan migranten, aan inheemse volkeren of aan kleinere taalgroepen, etc. Ondanks het feit dat de Canadese minderheid van Huron Indianen weinig gelijkenissen (bevolkingsgrootte, taal, cultuur, politieke eisen, etc.) met de Franstalige Canadezen in Quebec vertoont worden beide groepen toch onder hetzelfde minderheidslabel geplaatst. Wat verantwoordt het gebruik van eenzelfde term voor duidelijk verschillende groepen, of m.a.w. hoe definiëren we minderheden ?

In de gespecialiseerde literatuur vinden we een veelheid aan groepen die onder de noemer ‘minderheid’ besproken worden. Minderheden blijken niet louter te variëren in grootte en in het niveau van groepsbewustzijn, maar ze verschillen ook in de merktekens die voor de groepsidentiteit gebruikt worden. Sommige minderheden onderscheiden zich enkel op religieuze basis, andere groepen verwijzen naar taal- en territoriale criteria. Soms volstaan bepaalde groepstradities en gewoontes om als minderheid beschouwd te worden. Veelal vinden we dat minderheden een reeks van culturele, linguïstische, religieuze en territoriale merktekens combineren in de groepsidentiteit.

Kristin Henrard verwijst in haar bijdrage over minderheidsbescherming gepast naar de internationaal gangbare minderheidsdefinitie van Capotorti. Een niet-dominante politieke status, numerieke inferioriteit en culturele, religieuze of linguïstische kenmerken die de basis vormen voor een groepsidentiteit, blijken de cruciale karakteristieken te zijn van het minderhedenconcept. Daarnaast wordt er verwezen naar de nationaliteitsvereiste en de aanwezigheid van een onderlinge solidariteit gericht op het behoud van de kenmerken die de groep van andere bevolkingsgroepen onderscheiden.

Hoewel de definitie een omvattend beeld van minderheden geeft, beantwoordt ze vooral aan de behoefte om de minderheden te identificeren die in aanmerking komen voor juridisch beschermende nationale en internationale bepalingen. Binnen de sociale wetenschappen (vooral sociologie en antropologie) beslaat het onderzoek naar minderheden een minder stringent gedefinieerde en bredere waaier van groepen. Grosso modo vinden we vier grote empirische categorieën in het onderzoek rond minderheden.

1) Inheemse volkeren: deze categorie verwijst naar de oorspronkelijke bewoners van een bepaald grondgebied verbonden met traditionele, niet-industriële productiewijzen. Het betreft niet-dominante groepen, die weinig of niet geïntegreerd zijn in het modern, staatkundig politiek systeem (non-state people). De Canadese Inuits, de Noord-Amerikaanse Indianen, de Skandinavische Sami en de Australische Aboriginals zijn slechts enkele voorbeelden van deze minderheden die veelal het slachtoffer waren van genocide, gedwongen assimilatie of van politieke en sociale verwaarlozing. In het onderzoek naar inheemse volkeren staat veelal de moeilijke en conflictueuze relatie tussen deze groepen en de moderne productiewijzen en de staat als politieke instelling centraal. De vorming van een eigen natie-staat als bescherming van de inheemse cultuur is echter zelden een streefdoel van inheemse (buiten-staatse) volkeren.

2) Stedelijke etnische minderheden: verschillen in menig opzicht van de inheemse volkeren. Meestal bezitten ze niet de nationaliteit van het gastland, maar behoren ze tot de meerderheidsgroep in hun land van herkomst. In tegenstelling tot de inheemse volkeren zijn ze volledig geïntegreerd in de industriële productiewijzen, precies omdat ze migreerden op zoek naar loonarbeid. Onderzoek naar de urbane minderheden beslaat o.a. processen van identiteitsbehoud of -verandering, discriminatie, socio-economische competitie en conflict.

3) Etnonationale minderheden: zijn numeriek kleiner dan de rest van de bevolking, doch hun aantal maakt het potentieel mogelijk om een eigen bestuurlijk staatsapparaat te bemannen en te creëren. In de identiteit en het discours van etnonationale minderheden zijn de verwijzingen naar een grondgebied dat als het hunne beschouwd wordt cruciaal. Etnonationale minderheden zijn veelal territoriaal geconcentreerd (bv. Basken, Quebecois, Schotten, Tamils,…). Zelfs als het overgrote deel van de minderheid het grondgebied van oorsprong niet langer bewoont of controleert (migratie, volksverhuizingen, etnische zuiveringen, hertekening van grenzen…) dan nog blijft de idee van een grondgebied als bakermat van de groep een essentieel bestanddeel van de etnonationale identiteit (cf. Palestijnen, Tataren). Het belang van territorium bij etnonationale minderheden vloeit voort uit het streven naar een zekere mate van zelfbestuur bij deze groepen. Etnonationale bewegingen eisen zelfbeschikking voor de groep en verzetten zich ertegen

geregeerd te worden door ‘anderen’. Het streven naar zelfbestuur vereist niet enkel een te regeren bevolking maar tevens een grondgebied waar bestuur uitgeoefend kan worden. Naast de territoriale notie onderscheiden de etnonationale minderheden zich vaak ook door het gebruik van een minderheidstaal. Niettegenstaande dat het territoriale element steeds aanwezig is spreekt men dan ook van etno-territoriale en etno-linguïstische bewegingen daarmee aangevend welk element het zwaarst in de groepsdefinitie doorweegt.

Etnonationale minderheden worden nog al eens beschouwd als ‘naties zonder staat’. Het streven naar zelfbestuur kan effectief uitmonden in een separatistische beweging, doch etnonationale minderheden kunnen ook genoegen nemen met een zekere mate van autonomie binnen een centrale of federale staat, zonder de vorming van een onafhankelijke staat voor de etnonationale minderheid. Hoewel de erkenning van etnonationale minderheden, de integriteit van een staat niet noodzakelijk fundamenteel aantast, worstelden vele landen met de vraag hoe de minderheidseisen adequaat in het ‘natie-staat’ concept kon worden ingepast. Naast vreedzame technieken (federalisme, minderheidsrechten, machtsdeling, etc.) gebruikten minderheden en regeringen ook gewelddadige methodes om een uitkomst te forceren (bv. Tamils in Sri Lanka, Abchazen in Georgië, Koerden, Basken, etc.).

We dienen nog aan te geven dat niet alle etnonationale groepen ook etnonationale minderheden zijn. De Vlaamse bevolking verwierf op basis van een territoriaal-linguïstische groepsdefinitie zelfbestuur, doch is in de Belgische context geen numerieke minderheid.

4) Etnische minderheden in plurale samenlevingen: dit verwijst naar de situatie in etnisch zeer heterogene landen. In plurale samenlevingen participeren minderheden in uniforme politieke en economische systemen, maar beschouwen de groepen zich onderling als erg verschillend. De etnische en culturele diversiteit vertaalt zich niet in een eis voor zelfbestuur maar komt tot uiting in bijvoorbeeld een etnische arbeidsverdeling, etnische politieke competitie, groepsgebonden socioculturele organisaties, etc. Secessie of territoriale autonomie zijn geen optie voor de minderheden omdat de bevolkingen erg vermengd en verspreid zijn over het grondgebied. Kenya, Indonesië en Jamaica zijn typische plurale samenlevingen. Doch vele hedendaagse staten bezitten plurale kenmerken. De Afrikaner of Zulu groepen in Zuid-Afrika kunnen beschouwd worden als etnonationale minderheden (streven naar zelfbestuur) maar de situatie van de vele andere groepen (Venda, Xhosa, Tswana, Sotho, etc) verwijst veeleer naar een plurale context, waarbij de etno-culturele verscheidenheid sociaal relevant is doch geen aanleiding geeft tot politieke actie of eisen voor autonomie.

De bovenvermelde categorieën geven duidelijk aan dat er een brede waaier aan onderling erg verschillende minderheden bestaat. De kenmerken die al deze groepen gemeenschappelijk hebben zijn een numerieke inferioriteit en een reeks religieuze, culturele en linguïstische karakteristieken die de basis vormen van een groepsidentiteit. De andere kenmerken die Capotorti in zijn definitie vooropstelt zijn minder eenduidig en sluiten bovendien nogal wat groepen uit de minderheidscategorie uit. Migranten voldoen veelal niet aan de nationaliteitsvereiste en vallen daardoor, volgens Capotorti’s definitie, buiten de minderheidscategorie. Daarnaast is het onduidelijk waarom groepen niet-dominant dienen te zijn om als minderheid beschouwd te worden. Dit kenmerk wordt enkel zinvol indien minderheden geanalyseerd worden als recipiënten van rechten en vormen van minderheidsbescherming. Bovendien dient gespecificeerd waar de dominantie precies op slaat, is het politiek, cultureel, economisch? Minderheden kunnen overigens duidelijk politiek dominant zijn (Catalanen, Quebecois) in een bepaalde regio doch niet-dominant op nationaal niveau. In het kader van dit cahier wordt de brede versie van het begrip minderheid gehanteerd, waarbij vooral niet-dominante minderheden besproken worden zonder echter dominante minderheden uit te sluiten (cf. bijdrage over de Tutsiminderheid in Burundi).

De etnische dimensie

De combinatie van religieuze, culturele, territoriale, linguïstische kenmerken die minderheden onderscheiden van de rest van de bevolking kunnen deel uitmaken van een etnisch bewustzijn. Alle bovenvermelde minderheidsgroepen bezitten een duidelijk etnische dimensie. Via een analyse van de etnische component kunnen heel wat aspecten van de minderhedenproblematiek verduidelijkt worden.

Etniciteit is veeleer een onderdeel van een relatie tussen groepen dan een intrinsieke groepseigenschap. Etnische identiteiten zijn niet gebaseerd op objectieve culturele verschillen maar eerder op subjectieve ideeën die groepen over elkaar onderhouden. De ideeën over culturele verscheidenheid vloeien voort uit contact en relaties tussen groepen. De etnische identiteit van een groep is gebaseerd op het besef dat er andere groepen zijn. Een besef dat uit het contact tussen groepen voortspruit. Zonder een relevante ‘andere’ is er geen eigen groepsidentiteit. Etnische groepsidentiteiten worden grotendeels geconstrueerd in functie van wat ze niet zijn - namelijk - in functie van wie niet tot de groep behoort. Hetzelfde kan gezegd worden van de concepten minderheid en meerderheid. Het zijn relatieve concepten die naar een relatie verwijzen. Een minderheid bestaat enkel in relatie tot een meerderheid. Zonder meerderheid is er geen minderheid en vice versa. De minderheid-meerderheid relatie wordt bepaald door de grenzen van het vigerend referentiekader. Dat referentiekader is heden voornamelijk de moderne staat. Een verandering van de staatsgrenzen, kan dan ook de minderheid-meerderheid relatie volledig wijzigen. Binnen de Canadese context vormen Franstaligen een minderheid en Engelstaligen de meerderheid. In een onafhankelijk Quebec zou deze relatie omgekeerd worden, en de Engelstaligen in Quebec in een minderheidspositie brengen.

Etniciteit veronderstelt een solidariteit en loyauteit tussen personen die elkaar in feite niet kennen en elkaar ook nooit zullen ontmoeten. Personen die uiteindelijk vreemden zijn voor het individu, worden door etnische categorieën omgevormd tot fictieve verwanten met wie een zekere affiniteit bestaat. Etnische identiteiten creëren gevoelens van solidariteit op basis van de mythe van onderlinge verwantschap. De etnische of etno-nationale groep wordt voorgesteld als een grote super-familie van personen met een gemeenschappelijke afstamming. Etno-nationale bewegingen maken veelvuldig gebruik van termen uit de familiesfeer, men spreekt van het moederland, zonen en dochters van de natie of de ‘founding father(s) of the nation’ (de grondlegger(s) van de etnische groep of natie), etc.

Metaforische verwantschap gebaseerd op de mythe van een gemeenschappelijke oorsprong vindt men terug bij alle etnische groepen en dus ook bij etnische minderheden. De meeste mensen kunnen hun afstammingslijn echter niet verder traceren dan drie tot vier generaties. De etnische verwantschap kan dus niet via objectieve afstammingslijnen bepaald worden. Vandaar dat etnische merktekens als taal, cultuur, territorium (als plaats van oorsprong), tradities en gewoontes, historische gebeurtenissen, maar ook raciale kenmerken gebruikt worden als vervangingsmiddelen om de gemeenschappelijke afstamming te duiden. De familiale verwantschap bij etnische groepen wordt hierdoor metaforisch en zo kan men met de woorden van Benedict Anderson spreken van een ‘imagined community’ (ingebeelde gemeenschap) van veronderstelde verwanten. Dit betekent ook dat de traditionele merktekens zoals taal, cultuur en territorium geen intrinsieke etnische waarde bezitten. De kenmerken worden enkel etnisch wanneer ze bijdragen tot de vorming van een gemeenschappelijke afstammingsmythe. Bestaande linguïstische of culturele verschillen zetten dus niet automatisch aan tot de vorming van een etnisch of minderheidsbewustzijn.

Een centrale discussie in het onderzoek naar etnische minderheden, draait rond de vraag of etniciteit een toegeschreven (ascribed) of een verworven (achieved) status is. Enerzijds omvatten etnische identiteiten een reeks stabiele, moeilijk te wijzigen merktekens met een toegeschreven karakter. Men wordt geboren in een groep op een bepaalde plaats, met een huidskleur, een moedertaal, etc. Het is moeilijk, zoniet onmogelijk, om deze kenmerken te wijzigen. Zij verlenen de etniciteit een relatief stabiel en onveranderlijk karakter.

Anderzijds blijkt uit onderzoek dat etnische groepen verdwijnen (bv. Kaukasische Ubykhs). Bepaalde etnische merktekens verliezen hun relevantie voor het groepsbewustzijn en andere merktekens die voorheen van minder belang waren krijgen een nieuwe definiërende waarde. Bijvoorbeeld, de 19de eeuwse Franstalig Canadese identiteit was gebaseerd op taal (Frans) en religie (rooms-katholiek). In de naoorlogse periode boette het confessionele element aan belang in en werd de identiteit geterritorialiseerd. ‘La nation Franco-Canadienne’ werd ‘la nation Québecoise’. De provincie Quebec (het grondgebied) werd het ankerpunt voor een nieuwe, nationalistische, Franstalige identiteit. Niet enkel de gebruikte merktekens maar ook de mate waarin personen hun etnisch lidmaatschap actief beleven varieert aanzienlijk. Bij sommige minderheden geeft het groepsbewustzijn slechts aanleiding tot een vaag besef van culturele eigenheid. Voor andere minderheden is het etnisch lidmaatschap bepalend voor de politieke voorkeur, het professionele carrièrepatroon, sociale contacten, etc.

Individuen kunnen bovendien gelijktijdig diverse identiteiten combineren. Een inwoner van het voormalige Zuid-Afrikaanse thuisland QwaQwa combineert een loyauteit t.o.v. van de Bakwena groep met een Sotho identiteit, positioneert zich als zwart (cf. Black Conciousness) en percipieert zich als Zuid-Afrikaan. Al naargelang van de sociopolitieke context kan één identiteit de overhand krijgen, doch al deze identiteiten zijn verenigd in één persoon.

Kortom, naast een reeks stabiele kenmerken die een toegeschreven status laten vermoeden, vinden we ook dat etnische identiteiten erg veranderlijk en manipuleerbaar zijn, hetgeen een verworven status veronderstelt. Etnische identiteiten zijn noch toegeschreven noch verworven: ze zijn beide. Men typeert etniciteit als een zelf-toegeschreven status (self-ascribed status). De term zelf-toegeschreven status verwijst zowel naar het toegeschreven als naar het verworven karakter van etniciteit. Marx parafraserend kunnen we zeggen dat groepen hun eigen etnische identiteit creëren maar niet volgens de condities die ze zelf kozen.

De condities die de groepskeuze beperken zijn ten eerste een reeks gegeven en moeilijk wijzigbare merktekens (taal, territorium, geschiedenis, raciale kenmerken, etc) en ten tweede, het feit dat etnische definities niet louter bepaald worden door de groep zelf maar tevens ook door buitenstaanders en niet-groepsleden. Jean-Pierre Descan verwijst in zijn bijdrage over de joodse minderheid in Polen naar het voorbeeld van een man die zich in een census als jood opgeeft omdat zijn omgeving hem als jood beschouwt. Koen Vlassenroots bijdrage over de Banyarwanda levert ook een duidelijk voorbeeld van de wijze waarop de identiteit van een minderheid ten dele gecreëerd kan worden door externe actoren (de overheid of andere etnische groepen). Beide voorbeelden geven aan dat etnische identiteit niet louter een kwestie is van keuze en betrachting maar zich ook opdringt zonder dat de geviseerde individuen zich bewust zijn tot een minderheid te behoren.

De verworven kwaliteit van een etnische identiteit (het keuze-element) schuilt ten eerste in de vraag welke van de aanwezige kentekens door de groep gekozen en benadrukt worden als hoekstenen van de identiteitsconstructie (cf. identiteitsverandering bij Franstalige Canadezen), en ten tweede, in de mate dat het individu zijn/haar sociaal en politiek gedrag laat sturen door de etnische groepsidentiteit. Beide aspecten, nl. de keuze van etnische merktekens en de mate van etnisch bewustzijn, omvatten de niet-gegeven, open opties die etniciteit veranderlijk en flexibel maken.

Minderheden en politiek

Democratische politiek veronderstelt een definitie van de ‘demos’. Als we democratie beschouwen als ‘bestuur door en voor het volk’, of nog, als een regime waarbij ‘alle macht uitgaat van de natie’, roept dit de vraag op wat begrepen dient te worden onder ‘het volk’ en de ‘natie’. Goedele De Keersmaeker geeft in haar bijdrage rond de Hongaarse minderheden in Slowakije en Roemenië aan dat de grondwettelijke formulering van de natie/demos problematisch kan zijn. Indien de natie, in functie van één stichtende, titulaire groep gedefinieerd wordt, kunnen andere etnische groepen daadwerkelijk uitgesloten of naar een tweederangsrol verwezen worden.

De wijze waarop de natie gedefinieerd wordt is slechts één van de conflictueuze tendensen die intrinsiek in democratische politieke systemen aanwezig zijn. Democratie introduceert politieke competitie tussen groepen in samenlevingen waar een dergelijke competitie niet bestond. Het verwerven van politieke macht wordt in democratieën afhankelijk gemaakt van de mate van groepssteun die politieke actoren verkrijgen in een electorale competitie. Verkiezingen zijn niet minder dan een strijd voor groepssteun tussen concurrerende politieke groepen. Etnische definities voorzien politieke actoren van een handige en voor de hand liggende basis om groepssteun te verwerven. Zeker wanneer andere politieke breuklijnen en thema’s (kapitaal vs. arbeid, kerk vs. staat, etc.) niet aanwezig of als het electoraat er weinig mee vertrouwd is. De electorale mobilisatie van etnische groepen leidt tot politieke formaties die de etnische verschillen benadrukken en bestendigen. In samenlevingen waar een dergelijke etnische politieke mobilisatie plaatsvindt treden problemen op de voorgrond van vertegenwoordiging en uitsluiting van minderheden. Politieke systemen waar electorale minderheden en meerderheden niet gebaseerd zijn op etnische groepen laten een grotere mate van electorale verandering toe. Kiezers zijn volatiel, partijsucces fluctueert en meerderheden en minderheden worden gemaakt en gebroken. Het wisselende electorale succes creëert mogelijkheden voor de belangrijkste politieke formaties om politieke macht uit te oefenen. De electorale flexibiliteit stimuleert machtswissels en de alternerende beleidsvoerders. Etnisch gesegmenteerde politieke systemen leveren een ander beeld op. Etnische politieke mobilisatie verdeelt het electoraat in etnische blokken. De electorale volatiliteit is beperkt, kiezers kunnen er door etnische loyauteiten moeilijk toe gebracht worden om op andere etnische partijen te stemmen. Verkiezingen worden getrouwe weergaven van de etnische bevolkingsamenstelling, veeleer dan de effectieve evaluatie van het beleid en de beleidsvoerders. De numerieke etnische verhoudingen bepalen de stembusuitslag, hetgeen de minderheden uitsluit uit de besluitvorming. De etnische minderheid die als verliezer uit de electorale strijd komt zal bovendien gezien het stabiele karakter van etnische segmentatie, op blijvende en continue wijze van beleidsinstrumenten verstoken blijven. Kortom, etnisch verankerde meerderheden en minderheden kunnen leiden tot politieke uitsluiting en zetten minderheden aan tot buitenparlementaire activiteiten (o.a. geweld) om hun belangen te verdedigen. Voorbeelden van dergelijke politieke uitsluitingsprocessen en daaropvolgend interetnisch geweld zijn legio. Saskia Van Hoyweghen en Franklin de Vriese behandelen deze thematiek in hun respectievelijke bijdragen rond etnisch geweld in Burundi en de Albanese minderheid in Kosovo.

De meeste bijdragen in dit cahier behandelen minderheden in Afrika en vooral in Oost-Europa. Het zijn ook precies de gebieden waar de minderhedenproblematiek het meest acuut is. Democratisering, verhitte economische competitie en de daaruit voortvloeiende politicisering van etniciteit droegen in deze gebieden bij tot de uitsluiting en politieke minorisering van minderheden. Met de desintegratie van het communistische regime in Oost-Europa verloren heel wat minderheden de garanties die ze onder het communistisch regime genoten en bevonden bepaalde meerderheden zich plots in een minderheidspositie (cf. de Russische diaspora, Serviërs in Kroatië en Bosnië-Herzegovina). Etnische minderheden dienden hun positie in de nieuwe onafhankelijke staten te herdefiniëren hetgeen erg moeilijk bleek in een context van intense etnische politieke competitie.

Een bijdrage waaraan we in deze inleiding niet mogen voorbijgaan is de tekst van Karel Depauw over de Chinese Oeigoerenminderheid. Depauw schetst de herontdekking en evolutie van de Oeigoerse identiteit onder invloed van de influx van Han Chinezen, onderdrukking en een beperkte liberalisering. Het is de vraag of het recent toegenomen Oeigoers etnisch activisme de voorbode is van een algemene heropleving van de Chinese minderhedenproblematiek. De Oost-Europese ervaring leert dat liberalisering en een verzwakkend centraal beleid daartoe aanleiding kunnen geven.

Bibliografie:

ANDERSON (B.). Imagined Communities. Reflections on the Origins and

Spread of Nationalism. London: Verso editions, 1983.

ERIKSEN (T.H.). Ethnicity versus Nationalism. Journal of Peace Research, vol. 28, no. 3, 1991, p. 263-278.

BARTH (F.). Ethnic Groups and Boundaries. The Social Organisation of

Cultural Differences. London: Allen & Unwin, 1969.

KELLAS (J.G.). Politics of Nationalism and Ethnicity. London: MacMillan, 1991.

HOROWITZ (D.L.). Ethnic Groups in Conflict. 1985.

KYMLICKA (W.). Multicultural Citizenship. Oxford: Clarendon Press, 1995.

MARE (G.). Ethnicity and Politics in South Africa. London & New Yersey: Zed Books, 1993.

CAPLAN (R.), FEFFER (J.) eds. Europe’s New Nationalism. States and Minorities in Conflict. New York & Oxford: Oxford University Press, 1996.

De auteur is als vorser verbonden aan het Centrum voor Politicologie (VUB) m.b.t. vergelijkende politicologie, nationalisme en conflictregeling.

Maak MO* mee mogelijk.

Word proMO* net als 2798   andere lezers en maak MO* mee mogelijk. Zo blijven al onze verhalen gratis online beschikbaar voor iédereen.

Ik word proMO*    Ik doe liever een gift

Met de steun van

 2798  

Onze leden

11.11.1111.11.11 Search <em>for</em> Common GroundSearch for Common Ground Broederlijk delenBroederlijk Delen Rikolto (Vredeseilanden)Rikolto ZebrastraatZebrastraat Fair Trade BelgiumFairtrade Belgium 
MemisaMemisa Plan BelgiePlan WSM (Wereldsolidariteit)WSM Oxfam BelgiëOxfam België  Handicap InternationalHandicap International Artsen Zonder VakantieArtsen Zonder Vakantie FosFOS
 UnicefUnicef  Dokters van de WereldDokters van de wereld Caritas VlaanderenCaritas Vlaanderen

© Wereldmediahuis vzw — 2024.

De Vlaamse overheid is niet verantwoordelijk voor de inhoud van deze website.