Rijke instellingen voor arme mensen

De economie van de Islamitische Republiek Iran heeft vele gezichten. Zij is haast onmogelijk onder te brengen in een van de bestaande economische systemen: ze heeft kenmerken van de klassieke stromingen zoals het kapitalisme, het socialisme of zelfs het communisme, maar vormt tegelijk een ‘eigen-aardige’ realiteit. Het Iraanse model is veeleer een combinatie van deze economische stromingen met als extraatje een islamitische en dus religieuze invulling.
Dit religieuze karakter komt sterk tot uiting bij een van de meest intrigerende producten van de Islamitische Republiek, de parastatale religieuze stichtingen of bonyads. Deze bonyads weerspiegelen de tegenstellingen in de Iraanse samenleving en meer in het bijzonder de relatie tussen de economie en de religie. Ze dienen als filter voor de inkomsten die het land binnenstromen en vormen bijgevolg een machtig instrument voor de handhaving van het ideologisch gedachtegoed van de Islamitische Republiek. We zullen in deze bijdrage trachten deze organisaties te situeren, hun invloedssfeer in het economisch-politieke landschap te beschrijven en de oorzaken van hun bestaan in een breder kader te verklaren. De twee organisaties die hierbij aan bod komen zijn de Bonyade-e-Mostazafan va Janbazan en de Astan-e Quods-e Razavi. Deze religieuze of religieus geïnspireerde stichtingen spelen een dubbele rol: enerzijds vervullen ze een religieus geïnspireerde maatschappelijk functie, anderzijds zijn het economische reuzen die het hart van de Iraanse economie vormen.


Bonyads: machtige religieuze instellingen

Historische situering

Bonyad betekent letterlijk stichting. Volgens internationale definities dienen stichtingen om privé-winsten en rijkdommen te gebruiken voor sociale doeleinden. Naast de klassieke stichtingen die aan deze definitie voldoen, kunnen we in de Iraanse context een onderscheid maken tussen enerzijds de religieuze bonyads (ook vagf genoemd) en anderzijds de parastatale bonyads die religieus (of revolutionair) geïnspireerd zijn. De religieuze bonyads worden vooral gefinancierd door giften, nalatenschappen en bijdragen van gelovigen en beantwoorden aan een oude traditie in de Iraanse sjiitische samenleving. Andere religieus (en revolutionair) geïnspireerde bonyads, die niet alleen worden gefinancierd met religieuze bijdragen maar ook voor een belangrijk deel met overheidsmiddelen, kregen vooral vorm na de revolutie van 1979.

Sinds de periode van de Safawiden (omstreeks 1500) vervullen de religieuze stichtingen een belangrijke taak in de Iraanse maatschappij en in de islamitische wereld in het algemeen. Met de religieuze belastingen en andere financiële middelen die gelovigen hun ter beschikking stellen, verrichten de bonyads sociaal-maatschappelijke investeringen. Tegelijk zorgen deze inkomsten voor de financiële onafhankelijkheid van de geestelijken tegenover de overheid. Deze onafhankelijkheid is altijd een doorn in het oog geweest van vroegere regeringen. Om die onafhankelijkheid van de bonyads te beperken, werden hun inkomsten dan ook streng gecontroleerd en zelfs beperkt tijdens de periode van de Pahlavi’s (1921-1979). Deze repressieve en soms paranoïde houding van het regime leidde automatisch tot een grote ontevredenheid bij de meer traditionele lagen van de bevolking en bracht zo de ulema (clerus) en de bevolking dichter bij elkaar. Het resultaat was dat de bonyads die in de beginjaren van de revolutie ontstonden op veel steun konden rekenen van de bevolking.

De belangrijkste religieuze stichting in de Iraanse geschiedenis is wellicht de Astan-e Quods-e Razavi (A.R.) die in de heilige stad Mashhad gevestigd is. Tot de grootste bonyads die na de revolutie zijn ontstaan, behoren de Bonyad-e-Mostazafan (tot voor kort Bonyad-e-Mostazafan va Janbazan genaamd), Bonyad-e-Maskan (Stichting voor woonst), Bonyade Shahid va Janbazan (Stichting voor martelaren en oorlogsslachtoffers) en de Komitey-e-Emdade Emam Khomeini (Imam Khomeini Stichting). In het algemeen hebben deze revolutionaire stichtingen drie gemeenschappelijke kenmerken: ze werden na de revolutie van 1979 rechtstreeks door ayatollah Khomeini opgericht, ze verschaffen veel werkgelegenheid en ze maken allemaal gebruik van zowel overheidsgeld als van privé-middelen.

Omvang en invloed van de bonyads

De islamitische revolutie van 1979 had met het oprichten van de revolutionaire bonyads drie doelstellingen voor ogen: de inbeslagname en het beheer van de bezittingen van de toenmalige sjah en zijn entourage; de oprichting van ‘betrouwbare’ veiligheids- en verdedigingsorganisaties in de pas opgerichte Islamitische Republiek en de economische ondersteuning en bescherming van armen en sympathisanten van de revolutie. Om deze doelstellingen te bereiken, konden de bonyads rekenen op overheidssteun in de vorm van rechtstreekse financiële hulp zoals subsidies en de beschikking over gebouwen en gronden en onrechtstreekse steun in de vorm van belastingvrijstellingen, lagere successierechten en voordelige wisselkoersen.

In de periode na de revolutie breidde de economische en politieke macht van de bonyads zich verder uit. Doorslaggevend waren daarbij de financiële stimuli van de Islamitische Republiek. Daarnaast werd de politieke en economische invloed en de onafhankelijkheid van deze organisaties steeds groter dankzij de steun van de toenmalige Shoraye Enghelab of Revolutionaire Raad. Dit orgaan stond onder de rechtstreekse leiding van de religieuze leider ayatollah Khomeini en beschermde de bonyads tegen overheidscontrole. Ten slotte stimuleerden ook de chaos van de revolutie zelf en de achtjarige oorlog tegen Irak (1980-1988) de opmars van deze organisaties. Het lamgeslagen overheidsapparaat en de gebrekkige politiek-economische structuren tijdens deze periode deden de behoefte aan parastatale instellingen als de bonyads groeien.

Machtsapparaten voor winstmaximalisatie en ideologieverspreiding
Parallel met de veranderingen op het politiek-economische niveau veranderden de doelstellingen van de bonyads. De religieuze basisprincipes van maatschappelijke dienstverlening en hulp aan armen en behoeftigen lijken vandaag steeds meer op de achtergrond te verdwijnen en de economische activiteiten nemen de bovenhand. In die zin is de gelijkenis tussen de bonyads en de Islamitische Republiek opvallend groot en kunnen we ze als een product van en voor de Islamitische Republiek beschouwen. De tegenstellingen tussen geloofsovertuiging en economische activiteiten zijn nergens zo manifest als in het geval van de bonyads of de Islamitische republiek zelf. Terwijl het revolutionaire gedachtegoed van de Islamitische Republiek frontaal lijkt te botsen met het westerse kapitalistische gedachtegoed, lijken de bonyads meer dan ooit gedreven te zijn door de kracht van het kapitaal. De primaire doelstelling van deze instellingen is niet langer de maatschappelijke dienstverlening maar veeleer winstmaximalisatie. Dankzij hun politieke invloed en macht maken ze dan ook gretig gebruik van alle middelen die dit doel kunnen heiligen. Sinds het begin van de revolutie zijn enkele grote bonyads geëvolueerd tot gigantische economische entiteiten. Hun macht en invloed kende de laatste jaren een ongewone groei: dertig tot veertig procent van de nationale productie is afkomstig van een tiental bonyads en hun economische entiteiten.

Naast een economisch instrument vormen de boyads voor de radicale geestelijken die aan het hoofd van deze organisaties staan, ook een uitstekend machtsapparaat voor de promotie van het revolutionaire gedachtegoed. Zo gebeurt de ideologieverspreiding van de Islamitische Republiek vandaag de dag via stichtingen als de Bonyad-e-sinamayi Farabi (Farabi Cinemastichting), Sazmane Tablighatiy-e Eslami (Organisatie voor islamitische publiciteit) en de Bonyad-e Resalat, (onder meer eigenaar van de conservatief gezinde krant Resalat). Deze stichtingen hebben de taak de revolutionaire vlam bij de bevolking brandend te houden.

Ter illustratie van de bovenvermelde kenmerken zullen we de twee belangrijkste en invloedrijkste stichtingen van het land onder de loep nemen: de Bonyad-e-Mostazafan va Janbazan en de Astan-e Quods-e Razavi. We bekijken hun structuur, werkwijze, omvang en invloed. Hoewel religieuze bonyads en stichtingen als de Astan-e Quods-e Razavi autonoom zijn en niet door de overheid beïnvloed of gecontroleerd worden, vertonen ze gelijkenissen met overheidsstructuren en overheidsbedrijven inzake structuur, management, personeelsbeheer en efficiëntie. Maar een van de grootste verschillen van deze organisaties met klassieke overheidsbedrijven en -instellingen is hun reusachtige winstmarge en de wijze waarop ze zich in de economische sfeer positioneren. Deze winsten zijn niet het resultaat van efficiëntie en goed beheer, maar zijn veeleer te danken aan de monopoliepositie die zij mede dankzij hun politieke invloed hebben verkregen.


Bonyad-e-Mostazafan va Janbazan (BMJ)

Oprichting van de BMJ

In de begindagen van de revolutie werd op initiatief van ayatollah Khomeini de Bonyad-e-Mostazafan (BM) of Stichting van de Onderdrukten opgericht. In feite was ze de opvolger van de Bonyad-e-Pahlavi die in 1958 door de toenmalige sjah (Mohammad Reza Pahlavi) gesticht was en in 1979 bezittingen ter waarde van 3,2 miljard dollar beheerde. De ayatollah besliste aanvankelijk dat de BM zich in hoofdzaak diende in te zetten voor het beheer van de in beslag genomen bezittingen van de Pahlavi’s en hun entourage, d.w.z. van de bezittingen van de 51 grootste industriëlen van het land. De winsten zouden dan worden uitgegeven ten voordele van de minderbedeelden en sympathisanten van de revolutie. In 1981 werd de officiële basisakte van deze stichting goedgekeurd en ondertekend door de ayatollah. Hoewel de religieuze leider nog altijd de eindverantwoordelijke was, werd de volledige beslissingsbevoegdheid inzake het beheer van de fondsen, de financiële activiteiten en het personeelsbeheer toegekend aan de directie van deze stichting. Mohsen Rafiqdoost, de persoonlijke chauffeur van Khomeini, werd aangesteld als directeur en nam de leiding van de stichting op zich.

Op 25 augustus 1989 werden de bevoegdheden van de BM uitgebreid met die van de Bonyade Janbazan of Stichting van de Oorlogsslachtoffers, die de ayatollah op 24 november 1988 opgericht had. Zo ontstond de Bonyad-e-Mostazafan va Janbazan (BMJ). De basisakte van de BMJ die later dat jaar werd opgesteld, preciseerde onder meer dat “de stichting recht heeft op allerhande economische activiteiten met winstdoeleinden, teneinde hulp te bieden aan oorlogsslachtoffers en minderbedeelden.” Deze hulp omvat sociale, culturele en financiële steun.

Structuur en omvang van de BMJ

De structuur en de hiërarchische verhoudingen van deze stichting zijn sterk vergelijkbaar met die van de Islamitische Republiek zelf. De BMJ staat namelijk onder de directe leiding van de religieuze leider ayatollah Khamenei en is rechtstreeks aan hem verantwoording verschuldigd. Daarnaast wordt de stichting beheerd door een directeur die wordt aangesteld door een raad van bestuur. In de realiteit gebeurt deze aanstelling echter door de religieuze leider zelf. De BMJ bestaat uit drie onafhankelijke afdelingen, die onder de leiding van de directeur vallen: de afdeling economische activiteiten, de afdeling Janbazan of oorlogsslachtoffers en de afdeling Mostazafan va Mahrooban of onderdrukten en minderbedeelden. Elk afdeling is vergelijkbaar met een grote overheidsdienst en is onderverdeeld in verscheidene departementen. Zo bestaat Janbazan uit veertien verschillende diensten, gaande van juridische tot audiovisuele diensten.

Officiële statistieken over de activiteiten van deze departementen zijn schaars en niet helemaal betrouwbaar. Volgens de beschikbare cijfers over 1998 telde de stichting 9.399 personeelsleden. In recentere schattingen is er sprake van 14.000 personeelsleden en 50.000 tot 70.000 indien je de economische entiteiten en bedrijven van de stichting mee rekent. Daarnaast melden verschillende bronnen dat de MBJ hoofdaandeelhouder is in 700 tot 1500 bedrijven. Dit brengt het totale aantal arbeidskrachten op 400.000 tot 700.000 of vijf procent van de Iraanse beroepsbevolking. De totale beurswaarde van al deze bedrijven wordt geschat op tien tot twaalf miljard dollar. Tussen 1,5 en 10% van het BNP van Iran zou rechtstreeks of onrechtstreeks door de BMJ worden voortgebracht. Ongeveer veertig procent van de non-alcoholische dranken (zoals Zam Zam Cola) worden gefabriceerd door dochterondernemingen van de BMJ. Ook in de buitenlandse handel is de BMJ actief: jaarlijks wordt voor vijftig tot honderd miljoen dollar geëxporteerd. Ten slotte investeert de BMJ ook in het buitenland, met name in Bosnië, Armenië, Turkmenistan, Kazakstan, China, Pakistan, India en Bangladesh. Zoals Mohsen Rafiqdoost, de ex-directeur van de BMJ, in 1995 zelf zei: “het leven van elke Iraniër wordt beïnvloed door de BMJ”.

Inkomsten en uitgaven van de BMJ

Het loont de moeite om stil te staan bij de financiering en de uitgaven van deze bonyad. De inkomsten van de BMJ zijn afkomstig uit drie grote bronnen: de bezittingen die in beslag genomen werden tijdens de islamitische revolutie van 1979; de winsten op investeringen en de directe en indirecte overheidssteun en financiering. De directe overheidssteun bestaat uit overheidssubsidies en de indirecte steun heeft betrekking op de vrijgestelde belastingen en allerhande legale en extralegale voordelen. Zo kende de Banke-Markazi (Centrale Bank) in mei 1979 een lening van dertien miljoen dollar toe aan de toen pas opgerichte BM. Tot vóór de economische hervormingen in 1998 kon de BMJ genieten van uitzonderlijk gunstige wisselkoersen. Het is een publiek geheim dat de meeste bonyads en andere geprivilegieerde instellingen hierbij aanzienlijke winsten verkregen door massaal goedkope dollars te kopen en aan de reële wisselkoers verder te verkopen.

De tabel geeft het totaal bedrag en het aandeel van de diverse inkomsten en uitgaven van de BMJ in 2001-2002

Totale inkomsten en uitgaven
(miljoen dollar) 2001 2001 2002 2002
Inkomsten
1. Aandeel in winsten
2. Verkoop van onroerend goed
3. Verkoop van aandelen
4. Vrijstelling van belastingen
5. Overheidssteun
35,9
78,6
12,5
31,9
126,7
13%
28%
4%
11%
44%
58,5
96,7
34,2
41,3
154,9
15%
26%
8%
11%
40%
Uitgaven
1. Oorlogsslachtoffers
2. Armen en minderbedeelden
3. Investeringen
185,4
5,2
37,1
82%
2%
16%
227,7
5,3
74,3
74%
2%
24%

Opvallend is het aandeel van de directe overheidssteun – ongeveer veertig procent van de totale inkomsten. In 2001 was die steun zeven keer hoger dan het totaal bedrag van de jaren 1990-1998. Daarnaast omvat de indirecte overheidssteun nog eens elf procent van de inkomsten. De inkomsten uit privé-investeringen zijn onvoldoende om de uitgaven voor oorlogsslachtoffers te financieren, zodat de overheidssteun noodzakelijk is. Dat is echter in strijd met de oorspronkelijke doelstellingen en de statuten van de BMJ. Daarin staat dat enkel de inkomsten uit privé-investeringen mogen aangesproken worden als bron voor hulpverlening met sociale doeleinden.

De BMJ lijkt zelfs voor haar uitgaven in toenemende mate een beroep te doen op overheidssteun. In 2001 alleen bedroegen de uitgaven voor de oorlogsslachtoffers evenveel als de totale uitgaven over de periode 1990-1998. Deze uitgaven bestaan grotendeels uit dienstverlening op het vlak van gezondheidszorg, onderwijs, woningen en sociale voorzieningen. In de jaren 1990-2000 ondergingen 4,3 miljoen oorlogsslachtoffers een kosteloos medisch onderzoek. Er werden ongeveer 150.000 operaties uitgevoerd, 420.000 slachtoffers kregen tandverzorging en 6.000 personen die voor meer dan zeventig procent gehandicapt zijn, kregen een woning. Deze getallen lijken hoog, maar moeten gerelativeerd worden. In 2003 waren 428.382 oorlogsslachtoffers geregistreerd, waarvan 140.819 met een handicap van meer dan 25 procent.

Uit de analyse van deze uitgaven valt op dat de BMJ geen logica en ook geen structurele aanpak hanteert bij het uitgavenbeleid voor sociale projecten. Dit vermoeden wordt versterkt als we kijken naar het aandeel van de uitgaven onder de rubriek ‘armen en minderbedeelden’. In 1990-1998 ging meer dan negentien procent van de uitgaven naar deze post (428,32 miljoen dollar voor de jaren 1996-1999) terwijl dat aandeel in 2002 slechts twee procent bedroeg. Dit staat in schril contrast met de aanzienlijke verhoging in de uitgaven voor oorlogsslachtoffers. Vermoedelijk is deze verhoging slechts een voorwendsel om hogere subsidies voor de bonyad te verantwoorden. Opmerkelijk hierbij is dat deze aanzienlijke stroom van overheidsmiddelen naar de BMJ zonder enige evaluatie of controle blijft. Het gaat om investeringen met een sociaal karakter, iets wat normaal tot de kerntaken van de overheid zelf behoort en een controle des te meer verantwoord maakt.

Winsten en omzet van de BMJ

De winst en de omzet van de BMJ gedurende de laatste jaren geeft een beter beeld van de groei en de ontwikkeling van deze gigantische stichting. Volgens schattingen bedroegen de winsten voor de gehele periode tussen 1991 en 1996 ongeveer 430 miljoen dollar en boekte de bonyad in 1996 een winst van 170 miljoen dollar. De officiële cijfers van de BMJ gaven voor 1997 echter een winst aan van 96,2 miljoen dollar. Rekening houdend met het gigantisch roerend en onroerend bezit van de stichting en de omzet tijdens dezelfde periode, lijkt dit officiële bedrag een onderschatting van de realiteit te zijn. De omzet bedroeg in 1997 volgens de officiële cijfers 1,15 miljard dollar en het roerend kapitaal (dus zonder het vast kapitaal zoals gebouwen en landbouwgronden) 192,3 miljoen dollar. Kortweg zou de officieel aangegeven winst nog geen tien procent van het totale roerend kapitaal bedragen, wat dus zeer onderschat is. Een kleine berekening aan de hand van de officiële cijfers van de BMJ versterkt ons argument: het kapitaal groeide in 1999-2002 met bijna 95 miljoen dollar aan. Voor de periode 1997-2003 kunnen we een stijging van het kapitaal in omloop van 1,15 miljard dollar tot ongeveer 2,4 miljard dollar afleiden. Het totale kapitaal en de omzet van de BMJ zijn bij gebrek aan betrouwbare cijfers niet juist te berekenen. Maar als we aannemen dat de winst 240 miljoen dollar bedraagt en indien we op basis van vroegere ervaringen de verhouding tussen het kapitaal en rendement op vijf procent vastleggen, mogen we aannemen dat de stichting over ongeveer 4,8 miljard dollar eigen kapitaal beschikt.

De gigantische winsten en de snelle toename van winsten en investeringen roepen enkele fundamentele vragen op inzake de alsmaar toenemende overheidssteun. We kunnen ons afvragen waarom deze organisatie steeds meer overheidssteun geniet, hoewel ze financieel als een van de rijkste en meest winstgevende organisaties van het land kan beschouwd worden.


Astan-e Quods-e Razavi (AQR)

Sinds de periode van de Safawiden (omstreeks 1500) is het heilige mausoleum van de achtste sjiitische imam Reza een van de belangrijkste bedevaartsoorden van Iran. Door de toewijding van de vrome Iraniërs aan Imam Reza ontvangt dit bedevaartsoord en de stichting die de gebouwen en bezittingen van het mausoleum beheert rijkelijke giften en nalatenschappen van gelovigen. De stichting AQR is dankzij deze giften uitgegroeid tot een van de grootste religieuze bonyads van het land en wellicht een van de rijkste in de hele wereld. De grootsheid en rijkdom van deze organisatie wordt duidelijk voor wie de heilige stad Mashhad bezoekt. Daar staat vrijwel alles in het teken van Razavi. Van de grote bazaars tot en met de productie van melk en brood, bijna elk onderdeel van het economisch leven is in handen van deze gigant. Volgens de meest betrouwbare bronnen (en dit is wellicht nog een onderschatting) bezat AQR al in 1974 meer dan 58 procent van de gronden van de stad Mashhad (7.000 ha) en 43 procent van de geplande uitbreidingsgebieden van de toenmalige stad (13.000 ha). In de provincie Khorasan, waar de heilige stad gelegen is, zijn ongeveer 400.000 ha gronden (verdeeld in 438 percelen) eigendom van het mausoleum van de heilige imam. Bijna de helft van de Mashhadi’s werkt rechtstreeks of onrechtstreeks in dienst van deze religieuze stichting. Door haar grootte, omzet en uitgebreide diensten heeft de organisatie veeleer de kenmerken van een reusachtige overheidsadministratie dan van een particuliere stichting.

Structuur van de AQR

In de beginjaren van de revolutie hadden de nieuwe machthebbers de ambitie om de islam en het modernisme een nieuw elan te geven. Gezien de goede reputatie van de AQR in dat opzicht onderging deze stichting dan ook enkele fundamentele veranderingen om die doelstelling waar te maken. Ayatollah Khomeini haalde het bestuur van de organisatie AQR weg uit de provincie Khorasan en bracht het onder het rechtstreekse gezag van een bevriende geestelijke leider, ayatollah Tabassi. Die heeft vandaag nog steeds de eindverantwoordelijkheid. Onder Tabassi kreeg de stichting volledige autonomie en beslissingsvrijheid tegenover de overheid en de alledaagse leiding van de afdelingen van de AQR is sindsdien overgedragen aan de meest vooraanstaande en betrouwbare geestelijken of bazaris van Mashhad. Als gevolg van deze structurele veranderingen kende de AQR in enkel jaren tijd een uitzonderlijke groei, zozeer zelfs dat ayatollah Khomeini de AQR ‘het centrum van het land’ noemde. Fervente aanhangers van de Islamitische Republiek zien deze organisatie dan ook graag als een modelorganisatie, een geslaagde mix van islam en modernisme.

Ondanks enkele fundamentele verschillen in werkwijze en uitstraling zijn de activiteiten en de structuur van de AQR tot op zekere hoogte toch vergelijkbaar met klassieke bonyads als de BMJ. AQR ontplooit culturele, sociale en louter economische activiteiten. De economische afdeling van de AQR lijkt sterk op een grote onderneming. Onder de raad van bestuur en directie worden de activiteiten van deze organisatie verdeeld in vier hoofdafdelingen: landbouw, mijnbouw en industrie, infrastructuur en vrijhandelszone van Sarakhs en ten slotte de afdeling diensten en ontwikkeling. Elke afdeling bestaat uit tientallen subafdelingen en elke subafdeling bezit tal van dochterondernemingen en filialen. Zo werden in de vrijhandelszone van Sarakhs niet minder dan 3.500 Iraanse bedrijven opgericht, die voor een belangrijk deel tot het patrimonium van AQR behoren en door een van ayatollah Tabassi’s zonen beheerd worden.

Inkomsten en uitgaven van de AQR

Ondanks de aanzienlijke rol die deze organisatie speelt in de Iraanse economie, is er weinig informatie beschikbaar over de exacte herkomst en besteding van de financiële middelen. Wie op dit domein onderzoek verricht, keert dan ook met lege handen huiswaarts. Naast enkele met foto’s gevulde brochures zijn er geen publicaties met financiële gegevens van de organisatie als geheel. Over het algemeen wordt aangenomen dat de inkomsten van de AQR hoofdzakelijk afkomstig zijn uit de volgende drie bronnen: de Nazr (giften van gelovigen in vreemde deviezen), de Vaqf (giften, schenkingen of nalatenschap in de vorm van grond, boeken, huizen en voorwerpen) en ten slotte de eigen investeringen van de stichting.

Schattingen en informele gesprekken met sleutelfiguren binnen de stichting bieden wel een beeld van de grootte en macht van deze religieuze stichting. Zo zouden de inkomsten van de Nazr ongeveer 9,5 miljoen dollar per jaar bedragen. De totale inkomsten zouden naar schatting op circa 120 miljoen dollar per jaar liggen.

Beheer van de AQR

Zoals vermeld berust de dagelijkse leiding van de AQR bij ayatollah Tabassi en zijn de beslissingen voorbehouden aan de vertrouwelingen en de directe entourage van de ayatollah, met Tabassi als eindverantwoordelijke. De AQR geniet in vergelijking met andere religieus geïnspireerde bonyads wel een betere reputatie op het vlak van het management en het hoog geschoolde personeel biedt een relatief betere dienstverlening.

Ondanks deze uitstraling blijkt uit gesprekken met medewerkers van de AQR de keerzijde van de medaille. Corruptieschandalen, inefficiëntie, wanbeheer en oneerlijke concurrentie blijken vaak voor te komen. De financiën van de AQR zijn weinig doorzichtig. Een bezoek aan het grootste landbouwbedrijf van de AQR, de Mazrae Nemoune (MN) of ‘modelboerderij’ spreekt boekdelen. Dit landbouwbedrijf bezit meer dan 7.000 ha grond en geldt als een schoolvoorbeeld op het gebied van beheer, onderzoek en rendabiliteit. Bij nader onderzoek blijkt dit bedrijf evenwel niet te ontsnappen aan de klassieke kwaaltjes van de bonyads. Met 608 vaste personeelsleden en honderd seizoenarbeiders geeft het de indruk overbemand te zijn. Deze indruk wordt bevestigd door de werknemers, die tevens wijzen op de lage productiviteit bij de MN en de oneerlijke concurrentie tegenover naburige boerderijen. Zo krijgt de MN leningen tegen een lage interest, vergunningen voor de in- en uitvoer van producten en dieren, voordelen voor de aankoop van machines en uitrusting, vrijstelling van belastingen en een betere toegang tot de waterputten. Deze expliciete en impliciete voordelen zijn niet beschikbaar voor privé-landbouwbedrijven in de omgeving.

Sinds enige tijd raken meer gevallen van corruptie en verlieslatende ondernemingen bekend. Behnashr, de uitgeverij van de stichting, leed in 2003 een verlies van meer dan 250.000 dollar. Dit bedrag werd bijgepast door de moederorganisatie. Ook in de vrijhandelszone van Sarakhs kwam onlangs een corruptieschandaal bij het bedrijf Al Makaseb aan het licht. Hierbij werd de zoon van ayatollah Tabassi, Nasser Vaes Tabassi, veroordeeld tot een gevangenisstraf, die hij uiteindelijk wist te vermijden door ongeveer 6.000 dollar boete te betalen.


De invloed van de bonyads op de economie

In de periode 1960-1978 kende de Iraanse economie een snelle economische groei. Het BNP per inwoner verdubbelde en Iran werd, samen met Zuid-Korea en Turkije, beschouwd als een van de snelst groeiende ontwikkelingslanden. Maar na de revolutie van 1979 verviel de economie in een spiraal van laagconjunctuur, torenhoge werkloosheid, inflatie en bijgevolg een sterke vermindering van de koopkracht. In 1990 bedroeg het inkomen per inwoner slechts zestig procent van het niveau van 1975. Dit was helemaal in tegenstelling met de situatie in Zuid-Korea en Turkije, waar de inwoners een gevoelige verbetering van hun levensstandaard kenden. De slechte resultaten bevestigen zich ook op microniveau. Zo is er amper sprake van een verbetering van de concurrentiepositie van Iran voor niet-traditionele exportgoederen zoals machines en verbruiksgoederen. Nog altijd bestaat negentig procent van de Iraanse export uit primaire goederen, waarbij ruwe olie alleen al goed is voor 84 procent van de totale uitvoer.

Deze economische stagnatie is te wijten aan een reeks factoren, zoals de oorlog tegen Irak, het embargo van de VS en de schommelende olieprijzen, evenals de interne politieke en economische obstakels. Deze hindernissen hebben geleid tot een situatie die in het economische vakjargon soms beschreven wordt als een ‘structurele val’. Meer concreet betekent dit dat politieke en economische hindernissen de verschuiving van kapitaal van minder productieve naar meer productieve bedrijven tegenwerken. Deskundigen en analisten van de Iraanse economie zien in de aanwezigheid van revolutionaire instellingen als de bonyads en het gebrek aan concurrentie met het buitenland twee van de belangrijkste oorzaken van de huidige economische crisis en de structurele val. Door de overname van ondernemingen zijn de bonyads uitgegroeid tot conglomeraten die een aanzienlijk gedeelte van de activiteiten in de landbouw, industrie en diensten in handen hebben en derhalve de vrije concurrentie drastisch tegenwerken.

Domeinen waarop de bonyads invloed uitoefenen

Over het algemeen kunnen we stellen dat de dominantie en de monopoliepositie van de bonyads de economie beïnvloed hebben op drie belangrijke domeinen. Er is ten eerste een hoge inflatie: door de subsidies aan de bonyads ontstaat keer op keer een budgettair tekort. Dat tekort wordt gefinancierd door de geldhoeveelheid te laten aangroeien (monetaire expansie) en dat leidt tot inflatie. De laatste twintig jaar kende Iran een gemiddelde jaarlijkse inflatiegraad van vijftien tot twintig procent. Ook het systeem van de meervoudige wisselkoersen waarvan de bonyads tot 1998 genoten, heeft de inflatie gevoelig de hoogte ingejaagd.

Ten tweede kampt Iran met talrijke problemen op de arbeidsmarkt. Hoewel de bonyads dertig tot veertig procent van de nationale productie voortbrengen, slagen ze er niet in voldoende banen te creëren. Bijna zeventig procent van de totale jobcreatie is te danken aan de privé-sector, die slechts vijftien tot twintig procent van de economie vertegenwoordigt. Bovendien hebben de meeste bonyads te kampen met een overbemanning en een zeer lage arbeidsproductiviteit. Deze lage productiviteit heeft ongetwijfeld nefaste gevolgen voor het internationale concurrentievermogen van het land. Volgens officiële schattingen kent Iran een stijging van de arbeidsproductiviteit van ongeveer 1,2 procent per jaar, tegen zeven tot tien procent in sommige vergelijkbare Aziatische landen.

Ten derde zijn de overheidsuitgaven ondoorzichtig en dat vormt een voedingsbodem voor corruptie. De Iraanse overheid treedt bovendien heel laks op bij het innen van belastingen. De belastingen vertegenwoordigen slechts zes tot zeven procent van het jaarlijkse BNP. Dat is bijzonder laag. Mexico en Tunesië zijn landen met een vergelijkbaar BNP per inwoner – zij halen respectievelijk dertien en vijfentwintig procent. Volgens een topambtenaar van het ministerie van Financiën bestaat ongeveer veertig procent van de Iraanse economische activiteit uit zwartwerk, dat derhalve aan taxatie ontsnapt. Jaarlijks wordt zeventig tot tachtig procent van de verschuldigde belastingen ontdoken en het aandeel van de belasting op ondernemingswinsten bedraagt slechts 2,25 procent van het BNP. Vooral de belastingvrijstellingen die worden toegekend aan de vele bedrijven en organisaties die verbonden zijn met de bonyads, zouden aan de basis van deze wantoestanden liggen.

De vooruitzichten

Opboksen tegen de bonyads betekent opboksen tegen een van de meest beschermde, geprivilegieerde en machtigste organen van de Islamitische Republiek Iran. Gezien hun positie lijkt het dan ook vanzelfsprekend dat deze instellingen overheidsinmenging en het principe van de vrije concurrentie niet met open armen zullen verwelkomen. Desondanks zijn de hervormers na de overwinning van Khatami erin geslaagd om meer druk uit te oefenen op de gang van zaken in enkele bonyads, opdat zij hun jaarlijkse activiteiten nauwkeuriger en transparanter zouden weergeven. Ook de hervormingsgezinde media en de publieke opinie hebben hierin een belangrijke rol gespeeld. Zo worden de uitgaven en inkomsten van de bonyads steeds meer openlijk bekritiseerd.

Maar hoewel het idee van transparantie en economische privatisering steeds meer aanhangers vindt, vormen de bonyads nog altijd een heikel discussiepunt in de Islamitisch Republiek. Iedereen vraagt zich af welke koers de nieuwe conservatief gezinde regering zal varen. De meningen hierover lopen uiteen. Sommigen zien de nieuwe regering als een keerpunt en een stap achteruit in het hervormingsproces, anderen zijn de mening toegedaan dat de huidige politieke ‘stabiliteit’ veeleer een opening biedt voor snellere economische hervormingen. In de praktijk is evenwel een nieuwe tendens tot verdere verstarring en bescherming van de economie waar te nemen. Abadgaran, de revolutionair gezinde formatie in het kamp van de conservatieven, krijgt steeds meer macht in de regering. Zij is een fervente voorstander van verregaande overheidsinmenging en verdere afscherming tegen de buitenlandse handel en wil graag de bestaande privileges voor de bonyads handhaven.

Om hervormingen door te voeren en de macht van de bonyads te breken, zijn hoe dan ook enkele fundamentele stappen nodig: enerzijds de privatisering en liberalisering van de economie en anderzijds de uitbouw van een goed functionerend overheidsapparaat dat de sociale problemen van de Iraanse samenleving aankan. Deze hervormingen impliceren politieke stabiliteit en de uitbouw van een degelijk rechtssysteem, dat de transparantie en evaluatie van de religieuze stichtingen garandeert. Een eerste stap is dan ook meer transparantie in de omzet, winsten en jaarrekeningen van bonyads als de BMJ en de AQR. Zo worden deze stichtingen meer onder druk gezet om hun uitgaven en hun investeringsbeleid te verantwoorden. Op termijn zouden ook de rechtstreekse en onrechtstreekse overheidssubsidies aan deze stichtingen afgeschaft moeten worden en dient de overheid zelf haar rol inzake sociale zekerheid en maatschappelijke dienstverlening op te nemen. Zowel op economisch als op maatschappelijk vlak heeft het land er baat bij om de overheidsmiddelen te investeren in duurzame projecten die aangepast zijn aan de toekomstige behoeften van de Iraanse maatschappij en die bijdragen tot het inlopen van de economische en sociale achterstand.

Reza Gholamalizad is econoom en gespecialiseerd in cultuur- en ontwikkelingsstudies. Hij werkt op het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding. Hij is ook medestichter van de Amitiés Belgo-Iraniennes, een vereniging die de Iraniërs in België meer wil laten deelnemen aan de Belgische politiek.
reza.gholamalizad@cntr.be

Maak MO* mee mogelijk.

Word proMO* net als 2790   andere lezers en maak MO* mee mogelijk. Zo blijven al onze verhalen gratis online beschikbaar voor iédereen.

Ik word proMO*    Ik doe liever een gift

Met de steun van

 2790  

Onze leden

11.11.1111.11.11 Search <em>for</em> Common GroundSearch for Common Ground Broederlijk delenBroederlijk Delen Rikolto (Vredeseilanden)Rikolto ZebrastraatZebrastraat Fair Trade BelgiumFairtrade Belgium 
MemisaMemisa Plan BelgiePlan WSM (Wereldsolidariteit)WSM Oxfam BelgiëOxfam België  Handicap InternationalHandicap International Artsen Zonder VakantieArtsen Zonder Vakantie FosFOS
 UnicefUnicef  Dokters van de WereldDokters van de wereld Caritas VlaanderenCaritas Vlaanderen

© Wereldmediahuis vzw — 2024.

De Vlaamse overheid is niet verantwoordelijk voor de inhoud van deze website.