Te veel woorden, te weinig daden

Elke minuut wordt iemand gedood met een klein of licht wapen. Ongeveer 300.000 mensen sterven elk jaar in gewapende conflicten door toedoen van granaten, geweren of machinegeweren. De meerderheid van deze slachtoffers zijn burgers, meestal vrouwen en kinderen. Verder vallen jaarlijks naar schatting nog eens 200.000 doden in gevallen van moord of zelfmoord met lichte wapens.
In het algemeen worden lichte wapens omschreven als ‘wapens die door een tot drie personen bediend kunnen worden’. Deze categorie omvat alle soorten revolvers en pistolen, lichte en zware machinegeweren, granaatwerpers, antitankgeschut en kanonnen met munitie van minder dan 100 mm. Deze wapens genieten de voorkeur van vele strijdende groepen omdat ze wijd verspreid, goedkoop, gemakkelijk in gebruik en onderhoud zijn en zo licht dat ze zelfs door kinderen vervoerd kunnen worden. Ze behoren daardoor niet alleen tot de standaarduitrusting van reguliere legers, maar zijn ook ideale ‘werktuigen’ voor guerrillagroepen, milities en criminelen. Misbruik van lichte wapens door soldaten bij willekeurige executies, folteringen, plundering en afpersing leidt tot ernstige schendingen van de mensenrechten.

De gevaren van de beschikbaarheid van deze wapens blijven niet beperkt tot de ontwikkelingslanden. Schietpartijen tussen rivaliserende benden kosten regelmatig mensenlevens. In de VS, Engeland en andere westerse landen zijn vuurwapens dikwijls de oorzaak van familiaal geweld of tragische incidenten.
De verspreiding van lichte wapens, de illegale handel en de talloze misbruiken bewijzen dat de internationale gemeenschap voor een serieuze uitdaging staat. Tot die conclusie kwam ook een conferentie van de Verenigde Naties in 2001. De deelnemers wezen op de gevaren voor de vrede, de veiligheid en de duurzame ontwikkeling. De illegale handel in lichte wapens verscherpt conflicten, leidt tot vluchtelingenstromen, ondermijnt het respect voor het internationaal humanitair recht, belet de hulpverlening aan slachtoffers van gewapende conflicten en is een voedingsbodem voor misdaad en terrorisme. Vrouwen en kinderen zijn de voornaamste slachtoffers, kinderen worden bijvoorbeeld gedwongen als kindsoldaten deel te nemen aan conflicten.


De uitdagingen bij de controle op de handel in lichte wapens

In de wereld zijn naar schatting 639 miljoen kleine en lichte wapens in omloop, waarvan 41 procent onder de controle van legers en politiekorpsen en 59 procent bij burgers in landen met een lange traditie van particulier wapenbezit, waaronder zeker de VS en Australië. Slechts 0,2 procent van het totaal zou in gebruik zijn bij opstandelingen, rebellenbewegingen of andere niet-statelijke strijdende partijen. Dit bewijst dat zelfs een klein aantal wapens in de handen van rebellerende groepen vernietigende effecten kan hebben.

Lichte wapens zijn overal verkrijgbaar. Bij de dekolonisatie na 1945 werden dikwijls wapens achtergelaten in landen die hun onafhankelijkheid bevochten hadden. De grootmachten gaven of verkochten honderdduizenden wapens aan hun bondgenoten of klanten in de ontwikkelingslanden. Geïndustrialiseerde landen ondersteunden het ontstaan van wapenfabrieken in pas onafhankelijke staten door technologie te leveren. Vooral het einde van de Koude Oorlog leidde tot het vrijkomen van een groot aantal lichte wapens op de internationale wapenmarkt. De beperking van de militaire apparaten in geïndustrialiseerde landen gaf aanleiding tot het ontstaan van ‘surplusvoorraden’, die door landen uit Centraal- en Oost-Europa, maar ook door Duitsland en andere landen, verkocht of weggegeven werden.

Een gevolg van deze verspreiding en transfers was de opbouw van destabiliserende hoeveelheden wapens in conflictgebieden. Deze wapens circuleren dikwijls tussen deze gebieden. Wanneer een conflict in een bepaald land luwt, worden ze soms naar een andere conflicthaard versleept. En zelfs wanneer een conflict ten einde is, blijven deze wapens een gevaar voor de stabiliteit, de vrede en de democratie, bijvoorbeeld omdat gewezen strijders hun wapens gebruiken om overvallen te plegen of vrachtwagenchauffeurs en busreizigers te beroven.

Smokkel en illegale handel verergeren de situatie. Ondanks een internationaal wapenembargo konden rebellen in Sierra Leone en Angola op de zwarte markt wapens en munitie aankopen en betalen met contant geld of natuurlijke rijkdommen zoals diamanten. Het gaat hierbij dikwijls om illegale driehoeksoperaties: gewetenloze wapenhandelaren benaderen corrupte ambtenaren die valse certificaten opstellen voor de wettelijke aankoop van wapens voor kopers die onder een embargo vallen. De voorraden van leger en politie worden slecht bewaakt en wapens verdwijnen door verwaarlozing, diefstal en corruptie.

Bij de wapens die al in omloop zijn, komen de nieuw geproduceerde exemplaren. China, de VS en Rusland zijn de grootste producenten, maar de meeste Europese landen produceren ook lichte wapens, net zoals Brazilië, Zuid-Afrika, Egypte, Israël, India en Pakistan, Singapore en Turkije. Lichte wapens worden gemaakt in meer dan duizend bedrijven in meer dan negentig landen.
Sport- of jachtwapens kunnen mits kleine aanpassingen ook als aanvalswapen dienen. In 2000 werden er daarvan meer dan zeven miljoen gemaakt, voor een totale waarde van 2,5 miljard dollar. In hetzelfde jaar werden ook 815.000 militaire wapens geproduceerd, voor een totale waarde van 335 miljoen dollar. De totale waarde van de handel in lichte wapens wordt op vijf miljard dollar geraamd, waarvan tien tot twintig procent illegaal, dat betekent in overtreding van nationale wetten of internationale overeenkomsten.

In Europa zijn er drie belangrijke producenten: FN-Herstal in België, Heckler & Koch in Duitsland en Beretta in Italië. Driekwart van Beretta’s productie bestaat uit ‘burgerlijke’ wapens, maar het bedrijf produceert ook militair materieel en exporteert zeventig procent van zijn productie naar bijna honderd landen. Het FN-FAL geweer en het FN-MAG machinegeweer worden in meer dan negentig landen gebruikt. Beretta en FN hebben overeenkomsten voor de productie van wapens onder licentie met bedrijven in vijftien tot twintig landen. Hetzelfde geldt voor het Russische AK-47, het meest gebruikte aanvalswapen. Minstens negentien landen hebben dit geweer gemaakt en Bulgarije, China en Roemenië zetten de productie nu nog verder.

De verspreiding van lichte wapens is niet eenvoudig te controleren. Het komt erop aan te beletten dat regeringen die onder een embargo vallen en rebellerende groepen aan wapens raken. In Afrika werd bewezen dat de wapenstromen nauw verweven zijn met de zeer winstgevende handel in grondstoffen, diamant of hout. Gebrekkige grenscontroles en corrupte ambtenaren bemoeilijken de strijd tegen de illegale handel. De accumulatie van voorraden in bepaalde regio’s moet vermeden worden. Hiervoor is het nodig dat de strijdende partijen na het beëindigen van een conflict ontwapend worden.

De wapenuitvoerende landen moeten meer verantwoordelijkheidszin tonen. Regeringen leggen wel plechtige verklaringen af over de beperking van de wapenuitvoer, maar gaan niettemin voort met het goedkeuren van bedenkelijke wapenverkopen. Sommige lovenswaardige initiatieven worden ondermijnd door de praktijken van andere landen. In februari 2003 keurde de EU een wapenembargo tegen Zimbabwe goed, uit protest omdat de regering de burgerlijke en politieke rechten had geschonden. Toch kon Zimbabwe in andere landen verder wapens aankopen en deze gebruiken om de eigen bevolking te onderdrukken. Legaal geleverde wapens worden soms door militairen doorverkocht aan andere landen of op de internationale wapenmarkt gegooid. Normaal moet er overleg zijn met het land dat de wapens oorspronkelijk leverde, maar deze bepaling is moeilijk te controleren. Dezelfde complicaties doen zich voor met wapens die in een derde land onder licentie geproduceerd worden.

Samengevat: de strijd tegen de verspreiding van lichte wapens moet zowel gevoerd worden aan de vraag- als aan de aanbodzijde. De oplossingen moeten aangepast zijn aan de specifieke situatie in bepaalde regio’s van de wereld en het probleem raakt alle landen, zowel de grote wapenuitvoerende als de ontwikkelingslanden. Er is dus nood aan overleg en gemeenschappelijke actie op nationaal, regionaal en internationaal niveau.


Antwoorden op de verspreiding van lichte wapens

Lichte wapens werden een politiek belangrijk thema tegen de achtergrond van de wrede burger- en grensoorlogen in Afrika in de jaren 1990. Organisaties als het Rode Kruis die actief waren in de getroffen gebieden, sloegen alarm. De VN werd zich snel bewust van het belang van de controle op lichte wapens bij operaties van vredestichting of vredesbehoud. In 1995 stelde toenmalig algemeen secretaris van de VN Boutros Boutros Ghali in een toespraak dat de wereld “overspoeld wordt door lichte wapens” en dat de “handel moeilijk te achterhalen en nog minder te vermijden is”. Sindsdien zijn wel allerlei maatregelen genomen. Er zijn controles op de illegale handel in lichte wapens ingevoerd. De aard van deze controles is aangepast aan de situatie in de regio’s. In Latijns-Amerika is de wapenhandel verbonden met de drugtrafiek door criminele organisaties. Europa telt een groot aantal wapenproducenten en daar zijn de inspanningen geconcentreerd op samenwerking tussen de aanbieders en technische hulp aan regeringen die geconfronteerd worden met de instroom van lichte wapens in hun land. In Centraal-Afrika ligt de klemtoon op geweld tijdens conflicten en onveiligheid in postconflictsituaties.

Niet-gouvernementele organisaties zijn zich sterk voor het probleem beginnen interesseren. Het gaat niet enkel om NGOs die een lange traditie hebben in de strijd voor wapenbeheersing en ontwapening, maar ook om NGOs die ijveren voor respect voor de mensenrechten en voor ontwikkeling. In 1998 werd IANSA opgericht, het International Action Network on Small Arms Control. Het netwerk verenigt nu meer dan vijfhonderd groepen uit een honderdtal landen. IANSA wil de publieke opinie overtuigen van de ernst van het probleem en vormt een kanaal voor het doorgeven en de verspreiding van strategisch belangrijke informatie aan de media en de beleidsverantwoordelijken. De kracht van IANSA berust op de ervaring en deskundigheid van de leden en daardoor is de betrouwbaarheid van de informatie over de menselijke kost van lichte wapens gewaarborgd. Waar mogelijk wordt samengewerkt met regeringen om een coalitie tot stand te brengen tussen staten, de internationale gemeenschap en de civiele samenleving. IANSA liet ook zijn stem horen tijdens de VN-conferentie van 2001. Verscheidene landen hadden ook vertegenwoordigers van de NGO-wereld opgenomen in hun officiële delegatie.

Initiatieven van de Verenigde Naties

In het kader van de VN vallen twee initiatieven te vermelden. Ter aanvulling van de Conventie tegen Internationaal Georganiseerde Misdaad, die handelt over smokkel van vrouwen en kinderen, van illegale wapens en van migranten, werd in juni 2001 een bijkomend Protocol over de Bestrijding van de Illegale Productie en Handel in Vuurwapens goedgekeurd. Deze tekst is bedoeld als basis om de nationale wetten te versterken en de systemen van productie onder licentie en van uitvoervergunningen op elkaar af te stemmen. Er zijn afspraken gemaakt om informatie over wapenhandelaars en smokkelroutes uit te wisselen en lidstaten die dat wensen, kunnen technische hulp krijgen.

Het tweede initiatief is een Actieprogramma voor de Preventie en de Strijd tegen Illegale Wapenhandel in al zijn aspecten. Het werd goedgekeurd in juli 2001 en is bindend voor alle lidstaten. Het programma voorziet maatregelen als het versterken van de nationale wetten, het markeren van wapens, het nauwkeurig registreren van wapenvoorraden en geproduceerde hoeveelheden. Het actieprogramma moedigt ook het afsluiten van regionale overeenkomsten aan ter bestrijding van de wapenhandel en ter bevordering van de samenwerking tussen de politionele en gerechtelijke autoriteiten. Ten slotte onderstreept de tekst ook het belang van demobilisatie- en reïntegratieprogramma’s in postconflictsituaties.

Initiatieven in Noord- en Latijns-Amerika

In het kader van de Organisatie van Amerikaanse Staten (OAS) werd in 1997 een Conventie tegen de Illegale Productie en Verhandeling van Vuurwapens en Munitie afgesloten. Deze conventie legt sterk het verband met de handel in drugs, het terrorisme en de internationale georganiseerde misdaad. De conventie is bindend voor alle lidstaten en voorziet onder andere het markeren van vuurwapens in de productiefase en de uitwisseling van informatie over smokkelroutes, strengere controles op de uitvoer en doorvoer van wapens en op de productie onder licentie.

Afrikaanse initiatieven

In Afrika zijn vooral initiatieven genomen op subregionaal niveau. In 1993 verzocht Mali om internationale hulp bij de controle op lichte wapens die in het land verspreid waren als gevolg van een bloedig conflict tussen de regering en rebellen. Het thema kwam korte tijd later op de agenda van de Economische Gemeenschap van West-Afrika (ECOWAS). In oktober 1998 werd een moratorium op de invoer, uitvoer en productie van lichte wapens in West-Afrika goedgekeurd. Dat moratorium werd sindsdien om de drie jaar hernieuwd en beschouwt de handel in lichte wapens als “een destabiliserende factor en een bedreiging voor de veiligheid van de bevolking”. Aan het moratorium is ook een actieprogramma verbonden. Met de hulp van buitenlandse donoren wordt gewerkt aan een regionaal gegevensbestand, de opleiding van rechters en militairen en de inzameling en vernietiging van wapens. Verder is ook steun voorzien voor initiatieven van lokale organisaties, om het draagvlak voor wapencontrole te versterken.

In zuidelijk Afrika gingen in 1995 politieoperaties in grensgebieden van start, om wapenvoorraden te vernietigen die daar na de regionale conflicten en burgeroorlogen verborgen waren. De Ontwikkelingsgemeenschap voor Zuidelijk Afrika (SADC) aanvaardde in 2001 een actieprogramma ter zake en kreeg hiervoor de steun van de Europese Gemeenschap. Naast initiatieven ter versterking van de wetgeving omvat het programma ook maatregelen voor de controle op wapenbezit door burgers, voor het vernietigen van bestaande wapens en voor de uitwisseling van informatie.

Europese initiatieven

De Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) werkt sinds 1998 rond het thema van de verspreiding van lichte wapens en heeft in 2000 daarover een politiek bindend document goedgekeurd. De regeringen hebben zich ertoe verbonden de controle op kleine wapenproducenten te versterken en hun productie beter te inventariseren. De OVSE dringt ook aan op strengere controles op de uitvoer. Verder is er ook veel aandacht voor het beheer van bestaande wapenvoorraden, het vernietigen van surplusvoorraden, conflictpreventie en de wederopbouw na een conflict.

De Europese Unie (EU) beschikt internationaal over het meest gesofisticeerde instrument in de strijd tegen de handel in lichte wapens. In juni 1998 keurde de EU een politiek bindende gedragscode voor de uitvoer van wapens goed. De code bevat criteria voor de beoordeling van de wenselijkheid van wapenverkopen aan andere landen. Daarbij gaat ook aandacht naar de interne situatie en het respect voor mensenrechten in het land dat de wapens wil aankopen. De toepassing van de gedragscode wordt jaarlijks geëvalueerd en er is regelmatig overleg tussen de regeringen. In principe levert deze gedragscode een streng kader voor verantwoorde wapenverkopen aan derde landen.

In aansluiting daarop is in juni 2003 een gemeenschappelijke houding vastgelegd tegenover tussenpersonen in de wapenhandel (de tekst spreekt over brokers of makelaars). Deze tussenpersonen brengen kopers en verkopers met elkaar in contact en vergemakkelijken de wapentransacties. Zij verkopen niet altijd zelf wapens en al evenmin verlopen de transacties altijd via het land waar zij hun activiteiten uitoefenen. Zij kunnen wapenvoorraden in een land buiten de EU bezitten en doorverkopen aan een ander derde land. Aangezien deze wapens dan niet vanuit een EU-lidstaat uitgevoerd worden, moeten de makelaars geen uitvoervergunning van een EU-lidstaat vragen. Het gebrek aan controle op dit soort transacties is een van de zwakste schakels in het internationale toezicht op de verkoop van wapens. Gewetenloze wapenmakelaars zijn dikwijls betrokken bij illegale wapentransacties. De EU-lidstaten hebben zich ertoe verbonden een systeem van vergunningen voor makelaars te voorzien. Bij het toekennen van deze vergunningen zouden zij zich laten inspireren door de criteria die gelden voor wapenuitvoervergunningen vanuit EU-lidstaten. Regeringen zouden ook de registratie kunnen verplichten van makelaars die in een EU-lidstaat gevestigd zijn maar hun activiteiten buiten de EU in derde landen uitoefenen. Dat laatste is van groot belang, want gewetenloze makelaars zijn dikwijls erg mobiel en hebben genoeg aan een fax en een draagbare telefoon. Zij verlaten het grondgebied van de EU om transacties af te sluiten en keren daarna weer naar hun land terug. In de meeste landen is er nu geen controle op deze ‘extraterritoriale’ activiteiten en daardoor moeten deze makelaars geen vervolging vrezen.

De EU werkt sinds 1998 ook met een programma dat bekend staat als de Gemeenschappelijke Europese Actie voor Lichte Wapens. Dit programma is bedoeld om de negatieve effecten van de accumulatie van lichte wapens te bestrijden. Landen die uit langdurige conflicten komen, kunnen technische en financiële bijstand krijgen om illegale wapenvoorraden op te sporen, te verzamelen en te vernietigen. In dit kader werd in 1999 een succesvolle samenwerking met Cambodja opgestart.

Een ander programma is Wapens voor Ontwikkeling. In dit kader worden kleine projecten gefinancierd: de reparatie van scholen en wegen, kleine betalingen aan burgers die illegale wapens overdragen aan de politie. Het is vooral de bedoeling de mentaliteit van de betrokken bevolking te beïnvloeden: de mensen moeten er niet enkel van overtuigd worden dat wapens niet bijdragen tot hun veiligheid, maar zij moeten ook inzien dat het leger en de politie bekwaam en bereid zijn om hun veiligheid te waarborgen. Daarom voorziet het programma ook middelen voor de opleiding en uitrusting van de politie, onder meer door de levering van fietsen en motorfietsen en radiocommunicatiemateriaal. Positieve veranderingen in het optreden van de politie zijn van cruciaal belang voor het imago van de politie bij de bevolking en daardoor voor het succes van programma’s voor de vrijwillige teruggave van illegale wapens.


Te veel woorden, te weinig daden

Het is duidelijk dat regeringen en internationale instellingen heel wat initiatieven genomen hebben om de verspreiding en het gebruik van lichte wapens tegen te gaan. Maar heel dikwijls blijft alles beperkt tot politieke verklaringen en beloften en nemen regeringen niet de noodzakelijke maatregelen om hun woorden in daden om te zetten. De draagwijdte van al deze initiatieven blijft ook beperkt omdat ze enkel gericht zijn op de commerciële wapenstromen. Wapentransacties tussen staten vallen niet onder de internationale conventies of gedragscodes. Heel dikwijls komen deze wapens ook in het illegale circuit terecht. Verder bestaan er geen internationale instrumenten die zich toespitsen op specifieke aspecten van de controle op lichte wapens. Er is bijvoorbeeld geen algemene overeenstemming over de principes die regeringen zouden moeten toepassen bij het toekennen van uitvoervergunningen. Daardoor worden de inspanningen van sommige regeringen ondermijnd door de praktijken van andere regeringen. Er is ook nog geen internationaal akkoord over het markeren en traceren van lichte wapens. Zonder een geharmoniseerde markering en volgehouden tracering kan de oorsprong van lichte wapens niet achterhaald worden en is het onmogelijk na te gaan waar en hoe bepaalde wapenvoorraden in het illegale circuit verdwenen zijn; bijgevolg is het ook niet mogelijk de verantwoordelijken op te sporen en te berechten. Ten slotte is er ook onvoldoende controle op de activiteiten van makelaars en andere tussenpersonen.


De gaten in de Europese controle op lichte wapens

De EU en haar lidstaten leveren internationaal gezien nog het meeste inspanningen om de verspreiding van lichte wapens te bestrijden. Zij hebben ook een van de beste regionale controle-instrumenten. Toch zijn er bewijzen dat er nog altijd Europese wapens in de illegale wapenstromen terechtkomen. Ondanks beloften om strenge normen toe te passen, leveren landen nog altijd vergunningen af voor de uitvoer van wapens naar landen met een hoogst bedenkelijke humanitaire reputatie.

Wie is de eindgebruiker?

Een belangrijk probleem heeft te maken met de identiteit van de eindgebruiker en de wederuitvoer van wapens die zijn geleverd door EU-lidstaten. Doordat er geen verplichting bestaat om de oorspronkelijke verkoper/uitvoerder (hier het EU-land) te vermelden, kan een buitenlandse koper deze wapens doorverkopen aan landen die onder een EU-embargo vallen, zonder de nationale wetgeving te overtreden. Sommige lidstaten hebben pogingen gedaan om hieraan een einde te stellen. Een Duitse gedragscode uit 2000 bepaalt dat wapens die in Duitsland aangekocht zijn, enkel met voorafgaande toestemming van de Duitse regering aan een derde land voortverkocht kunnen worden. Als een land deze bepalingen overtreedt, kan de wapenverkoop van dat land stopgezet worden, tot de situatie weer genormaliseerd is. Ook andere landen eisen bij hun wapenverkopen een eindgebruikercertificaat of bepalen dat de koper de wapens enkel mag gebruiken voor de doeleinden die bij het afsluiten van het contract overeengekomen zijn. Maar er zijn geen gemeenschappelijke Europese normen voor deze eindgebruikerverklaringen en er is een volledig gebrek aan controle op de naleving van deze verklaringen. NGOs rapporteren soms overtredingen van kopers die hun verplichtingen niet nakomen, maar er zijn weinig gevallen bekend van onderbreking of stopzetting van de wapenleveringen door een EU-lidstaat.

Wapenproductie onder licentie heeft ongewenste gevolgen

De productie onder licentie zorgt voor bijkomende problemen. In de hedendaagse productie van lichte wapens is het heel gewoon dat technologie of machines voor de productie worden uitgevoerd, via overeenkomsten voor coproductie of tegen betaling van een vergoeding (de zogenaamde royalty’s). Deze praktijk is sinds de jaren 1960 algemeen verspreid en FN heeft bijvoorbeeld licentieovereenkomsten met bedrijven in wel twintig landen. Het spreekt vanzelf dat de EU-lidstaten weinig controle hebben op wapens die op die manier met Europese technologie buiten Europa geproduceerd worden. Een restrictief wapenuitvoerbeleid wordt dan ondermijnd door het uitvoersubsidiebeleid of door het goedkeuren van licentieovereenkomsten. Geweren van het Duitse bedrijf Heckler & Koch zijn regelmatig teruggevonden in illegale wapendepots. Naar alle waarschijnlijkheid gaat het daarbij om geweren die legaal of illegaal onder licentie in derde landen zijn gemaakt. De Duitse regering kan evenwel altijd beweren dat de vondst van deze geweren geen gevolg is van het Duitse uitvoerbeleid.

De Europese landen zijn op de hoogte van de ongewenste gevolgen van de wapenproductie onder licentie. Daarom zijn zij in 2002 overeengekomen om rekening te houden met “het mogelijke gebruik in het productieland en met het risico dat de wapens kunnen afgeleid of uitgevoerd worden naar ongewenste eindgebruikers”. Maar dat is onvoldoende. Er zou moeten bepaald worden dat licentieovereenkomsten niet meer goedgekeurd worden indien er een duidelijke kans op misbruik bestaat. Er zijn ook geen sancties voorzien tegenover licentiehouders die de geproduceerde wapens doorverkopen aan ongewenste eindgebruikers. Dit gebrek aan effectieve controle versterkt de roep om een meer restrictief beleid voor het toekennen van licenties, of om simpelweg geen licenties voor wapenverkoop meer te verstrekken.

NGOs wijzen ook op een zekere dubbelzinnigheid in de houding van de EU-lidstaten. Soms verstrekken die vergunningen voor de uitvoer van onderdelen of reservestukken van wapens naar landen waarnaar geen afgewerkte wapens mogen uitgevoerd worden. Zo verbieden Europese regeringen de uitvoer van wapens naar Israël, omdat die op de Westelijke Jordaanoever en in Gaza worden gebruikt tegen de Palestijnen. Maar tegelijk worden wisselstukken voor montage in wapensystemen uitgevoerd naar de VS, vanwaar de complete wapens dan naar Israël geëxporteerd worden. De normen voor de uitvoer van wisselstukken zoals geweerlopen of munitiekamers zijn dus duidelijk minder streng dan voor volledige wapens.

Makelaars en tussenpersonen ontspringen de dans

De controle op de activiteiten van makelaars en tussenpersonen blijft ook totaal onvoldoende. De afspraken over een gemeenschappelijke houding van 2003 bevatten slechts minimale normen en voorzien geen afdoende controles, bijvoorbeeld op scheepvaartagenten of financiers van wapenaankopen, personen die dikwijls samenwerken met wapenmakelaars in illegale transacties. De EU-lidstaten gebruiken een heel restrictieve omschrijving voor de activiteiten die onder hun controle vallen. Door het gebrek aan ‘extraterritoriale’ controles kunnen Europese makelaars ongestraft tijdelijk het EU-grondgebied verlaten en wapentransacties uitvoeren die duidelijk neerkomen op een overtreding van de embargo’s van de VN, de EU zelf of de OVSE. Het is bijzonder jammer dat de lidstaten geen overeenstemming bereiken over de verplichte registratie van wapenmakelaars in alle landen. Deze registratie zou de identificatie van tussenpersonen vereenvoudigen en het ook mogelijk maken om een beroepsverbod op te leggen aan personen die betrokken zijn bij illegale transacties.

Gebrekkige markering, registratie en tracering

De EU heeft nog altijd geen gemeenschappelijke normen voor de markering, de registratie en de tracering van illegale lichte wapens die in conflictgebieden gevonden worden. Er is een verschil in handelsroutes voor lichte wapens die gebruikt worden door criminelen en voor wapens die in conflictgebieden terechtkomen. In het tweede geval is de route veel complexer, is een tussenkomst van makelaars en schijnondernemingen nodig en worden vervalste documenten gebruikt. Regeringen leveren te weinig inspanningen om de herkomst te achterhalen van illegale wapens die in conflictgebieden gerecupereerd worden. Er moeten dus Europese normen komen voor de markering van wapens, zodat het mogelijk is het land van productie en het serienummer te achterhalen.
Er moet ook een boekhouding bijgehouden worden van alle nationale en internationale transacties. Ideaal zou een gespecialiseerde dienst één nationaal register bijhouden en vragen beantwoorden van andere regeringen of internationale instellingen. De regeringen moeten de uitwisseling van alle relevante informatie over producenten en transfers van in beslag genomen wapens verzekeren. Een internationaal controleorgaan zou de informatie van de nationale diensten moeten centraliseren. Er moeten inspecties worden voorzien bij de uitvoer, bij transit en bij aankomst van de wapens bij de koper. De informatie van de uitvoerende en van de invoerende staat moet met elkaar vergeleken worden.

De nationale normen voor het markeren, registreren en traceren van lichte wapens zijn erg verschillend. In sommige landen staat de lokale politie in voor de registratie, in andere is er een centraal elektronisch register. Deze registers bevatten evenwel meestal geen informatie over de personen of bedrijven die bij transacties betrokken zijn, noch over de hoeveelheden en kenmerken van de wapens. Landen hebben ook weinig ervaring met samenwerking bij het traceren van stromen van lichte militaire wapens. Dat is nochtans essentieel om smokkel tegen te gaan en de regeringen moeten dus hun capaciteiten op dit gebied dringend verbeteren.

Ondanks de inspanningen van de laatste jaren vertonen de Europese controlemechanismen dus nog altijd grote zwakheden. Regeringen moeten meer aandacht hebben voor de controle op eindgebruikers en de wederuitvoer van lichte wapens, voor de productie onder licentie, voor de uitvoer van onderdelen, voor de activiteiten van wapenmakelaars en voor het traceren van illegale wapenvoorraden. De Europese regeringen moeten hun beleid inzake exportpromotie in overeenstemming brengen met hun verklaringen over mensenrechten, regionale stabiliteit en duurzame ontwikkeling. Al deze tekortkomingen moeten weggewerkt worden om te komen tot een effectieve preventie van de verspreiding en het misbruik van lichte wapens.


Wat blijft er nog te doen?

De verwijten over de zwakheden van de Europese controlemechanismen gelden ook voor andere landen of regio’s. In Zuidoost-Azië of het Midden-Oosten is er een compleet gebrek aan controle. Dit weerspiegelt de terughoudendheid van regeringen om samen te werken op het gebied van veiligheidsproblemen die zij niet als prioritair beschouwen en waarover zij de exclusieve zeggenschap willen behouden.

Daarom moet de civiele samenleving verder druk uitoefenen op regeringen. Er zijn ook wel enkele interessante initiatieven te vermelden. In december 2003 heeft de VN een werkgroep opgericht om het probleem van de tracering van illegale lichte wapens te bestuderen. Een Belgische NGO, de Groupe de Recherche et Information sur la Paix et la Sécurité (GRIP), heeft een model van internationale conventie over dat thema voorgesteld. GRIP stelt de oprichting voor van gespecialiseerde nationale agentschappen, waarvan het werk vergemakkelijkt wordt door een internationaal overkoepelende instantie. De agentschappen zouden verantwoordelijk zijn voor de registratie en verificatie van voorraden van lichte wapens en ook van eventuele transfers en eindgebruikers. Het systeem moet toelaten om de afwijking van de wapens van de oorspronkelijke bestemming op te sporen, nog voor deze wapens gebruikt worden in conflicten of door misdadigers.

De Amerikaanse NGO Fund for Peace heeft een voorstel gedaan voor de registratie van wapenmakelaars en het bestrijden van malafide wapenhandelaars. Het voorstel omvat een ruime definitie van de activiteiten van makelaars: het gaat niet alleen om het leggen van contacten tussen kopers en verkopers, maar ook om verwante activiteiten zoals het geven van logistieke of financiële ondersteuning. Het voorziet een nationale registratie, de verplichting tot het bezitten van een licentie voor toegang tot het beroep en een verbod op activiteiten die leiden tot het schenden van mensenrechten of internationale embargo’s. Het voorstel wil regeringen ook verantwoordelijk stellen voor de activiteiten van makelaars die de nationaliteit van het land bezitten, maar hun activiteiten in andere landen ontplooien.

Een derde vermeldenswaardig initiatief is de campagne voor de controle op wapens (Control arms), die in oktober 2003 gelanceerd werd door NGOs zoals Oxfam, Amnesty International en het Internationaal Netwerk tegen Lichte Wapens IANSA. Het is de bedoeling regeringen te overtuigen om in 2006 een internationaal verdrag over de handel in wapens af te sluiten. De groep van NGOs en enkele winnaars van de Nobelprijs voor de Vrede hebben daartoe een modeltekst voorgesteld. Dit verdrag zou een stap vooruit betekenen, want het zou het eerste wettelijk instrument zijn voor de regulering van de handel in wapens, met inbegrip van lichte wapens. Regeringen hebben wel een aantal principiële beloften gedaan op het gebied van de mensenrechten, maar de verplichtingen die daaruit voortvloeien, zijn nooit duidelijk vastgelegd. Een Arms Trade Treaty zou een onschatbare bijdrage vormen in de strijd tegen de verspreiding van lichte wapens. NGOs en nationale parlementen zouden dan eindelijk beschikken over normen om het gedrag van hun regeringen te beoordelen.

Samengevat kunnen we zeggen dat de internationale gemeenschap nog maar aan het begin staat van een effectieve strijd tegen de verspreiding en het misbruik van lichte wapens. In Europa moeten de regeringen de zwakheden in hun uitvoerbeleid corrigeren. Er is nood aan strengere nationale wetten, die op restrictieve wijze toegepast worden. De EU-lidstaten moeten de goedkeuring en de effectieve toepassing van nieuwe internationale verdragen steunen. Enkel op die manier kan de internationale gemeenschap de strijd tegen de verspreiding van lichte wapens winnen, en veel menselijk leed voorkomen.

Holger Anders is de Europese informatieverantwoordelijke van het International Action Network on Small Arms Control (IANSA). Dit internationaal netwerk probeert de verspreiding van lichte wapens in de wereld te bestrijden. Dit gebeurt via campagnes, politiek lobbywerk, vernietiging van wapens, conferenties, studiewerk, … Meer info: www.iansa.org
In de meeste landen zijn er nationale NGO-coalities van IANSA. Voor Vlaanderen is dit het Vlaams Netwerk Lichte Wapens (VNLW) met Vrede vzw, Amnesty International Vlaanderen en Pax Christi Vlaanderen.
Holger Anders is te bereiken op europe@iansa.org

Maak MO* mee mogelijk.

Word proMO* net als 2781   andere lezers en maak MO* mee mogelijk. Zo blijven al onze verhalen gratis online beschikbaar voor iédereen.

Ik word proMO*    Ik doe liever een gift

Met de steun van

 2781  

Onze leden

11.11.1111.11.11 Search <em>for</em> Common GroundSearch for Common Ground Broederlijk delenBroederlijk Delen Rikolto (Vredeseilanden)Rikolto ZebrastraatZebrastraat Fair Trade BelgiumFairtrade Belgium 
MemisaMemisa Plan BelgiePlan WSM (Wereldsolidariteit)WSM Oxfam BelgiëOxfam België  Handicap InternationalHandicap International Artsen Zonder VakantieArtsen Zonder Vakantie FosFOS
 UnicefUnicef  Dokters van de WereldDokters van de wereld Caritas VlaanderenCaritas Vlaanderen

© Wereldmediahuis vzw — 2024.

De Vlaamse overheid is niet verantwoordelijk voor de inhoud van deze website.