Van kathedralen tot kantoorgebouwen

Ooit vormden kerken en kathedralen de trots van een cultuur. Dat is alleszins de veralgemeende indruk die wij van onze Middeleeuwen overgehouden hebben. Vandaag domineren de hoofdkantoren van financiële instellingen en multinationale ondernemingen de skyline van onze grote steden en bepalen de vestigingen van Mc Donald’s het straatbeeld.
De cultuur van snelheid, doelmatigheid, communicatietechnologie en wereldwijde geldstromen heeft een onweerstaanbare invloed op de andere sectoren van de maatschappij. Regeringen lijken niet bij machte deze ontwikkelingen te controleren en te beïnvloeden, laat staan er invloed op uit te oefenen. Kan het besef dat de economie soms de grenzen van de materiële duurzaamheid overschrijdt het tij doen keren? Of misschien kan de geestelijke uitputting van de mensen die de materiële cultuur in stand houden iets veranderen? Welke rol kan de religie daarin spelen? Hebben religies nog de kracht om de twijfels van vele enkelingen expliciet te maken en collectieve kracht te geven?

Adam Smith, door vriend en vijand beschouwd als de vader van het kapitalisme, schreef in 1776 in zijn Wealth of Nations dat het behoren tot een religie twee potentiële voordelen biedt. Allereerst is het voor andere gelovigen een soort kwaliteitslabel. Ze mogen aannemen dat ze te maken hebben met een betrouwbare persoon, met wie ze contracten kunnen afsluiten. In economische termen betekent het een beperking van de onzekerheid en dus kans op een meer efficiënte aanwending van de productiemiddelen. Je hoeft je leverancier of handelspartner, werkgever of werknemer, niet persoonlijk te kennen, het feit dat hij of zij lid is van een kerk is een aanduiding van betrouwbaarheid. Ten tweede zorgt de religie voor een (morele) sanctie voor wie de regels overtreedt. De mens is een rationeel wezen dat zijn eigenbelang wil realiseren en zijn nut als consument of zijn winst als producent wil maximaliseren. Maatschappelijke instellingen, moraal en religie vormen een rem op dat zelfzuchtige gedrag en maken volgens Smith een fatsoenlijke samenleving mogelijk. In deze visie op de functie van de religie doet het er niet toe welke religie iemand belijdt, het komt er alleen op aan dat er een set van waarden en normen is waardoor het menselijk gedrag in aanvaardbare banen geleid wordt.

In hedendaagse termen zouden we kunnen zeggen dat de religie en de normen die er van afgeleid zijn, deel uitmaken van het sociaal kapitaal in een economie omdat zij bijvoorbeeld de kans op de naleving van contracten groter maken. De religie corrigeert het gedrag en maakt daardoor de uitkomsten van het economisch proces meer aanvaardbaar. Daarvoor hoeft de religie niet eens een alternatief voor de bestaande economie voor te schrijven of te verdedigen. Al zijn er wel godsdiensten die daartoe pogingen hebben ondernomen.

Gerrit De Vylder beschrijft de islam als een egalitaire religie die de sociale verantwoordelijkheid van de staat tegenover de marktkrachten benadrukt. De islam heeft ook specifieke opvattingen op het gebied van het eigendomsrecht, de belastingen en vooral het banksysteem. Tijdens de ‘gouden eeuw’ van de islam (800-1200) kende het gebied rond de Middellandse Zee een golf van globalisering, met handelsroutes over lange afstand en een internationaal krediet- en betalingssysteem. Daarna kwam er een einde aan die bloei en vanaf de negentiende eeuw werd het Ottomaanse rijk van de Turken definitief een periferie van het Europees kapitalisme. De twintigste eeuw werd voor de Arabische landen al evenmin een succes: deze eeuw kende de opkomst van (met het Westen) collaborerende olie-elites en mislukte moderniseringspogingen gesteund op het Arabisch nationalisme of het socialisme. Tegen die achtergrond kunnen we de hernieuwde belangstelling voor egalitaire economische principes begrijpen. Er wordt geëxperimenteerd met islamitisch beleggen en bankieren. Maar in Iran, Pakistan en Soedan heeft dat niet geleid tot een inkomensstijging of een meer billijke verdeling van het nationaal inkomen.

De economie van de Islamitische Republiek Iran is een combinatie van kapitalistische, socialistische en zelfs communistische elementen, met als extraatje een religieuze invulling. Dat komt sterk tot uiting in de bonyads, parastatale religieuze stichtingen waarlangs veel geld het land binnen stroomt. In principe zijn de bonyads een vehikel om particuliere winsten en rijkdommen aan te wenden voor sociale doeleinden. Volgens Reza Gholamalizad moeten die bonyads drie doelstellingen realiseren: de in beslag genomen bezittingen van de vroegere sjah en zijn entourage beheren, de armen en sympathisanten van de islamitische revolutie sociaal en economisch ondersteunen en ‘betrouwbare’ verdedigingsorganisaties voor de Islamitische Republiek vormen. Geleidelijk aan zijn de bonyads vooral uitgegroeid tot machtsapparaten voor winstmaximalisatie en ideologieverspreiding. Ze controleren dertig tot veertig procent van de nationale productie en maken reusachtige winsten, dankzij hun door de staat beschermde monopoliepositie. Subsidies aan de bonyads zijn de belangrijkste oorzaken van de begrotingstekorten en van de inflatie. Door hun ondoelmatigheid zijn de ze een rem op de economische ontwikkeling van Iran.

De landen van Oost-Azië slaagden er in om vanaf 1960 het rijke Westen gedeeltelijk bij te benen. Volgens sommigen valt deze opgang niet alleen te verklaren door de traditionele neoklassieke economische aanpak. Zij menen dat ook er ook sprake is van een traditionele Aziatische arbeidsethiek. Gerrit De Vylder onderzoekt het belang van die ‘Aziatische waarden’ die vooral benadrukt werden door Mahathir Mohamad in Maleisië en Lee Kuan Yew in Singapore. Het ‘aziatisme’ kon de financiële crisis van 1996-1997 niet verhinderen en bleek ook vaak een voorwendsel om een geleide democratie of in het geval van Myanmar zelfs een dictatuur de hand boven het hoofd te houden. Intellectuelen als de Thaise boeddhist Payutto gingen na die crisis in de aanval tegen de markteconomie, maar erg succesvol was dat offensief nog niet. Een groot deel van de bevolking in Zuid- en Oost-Azië blijft stevig in de ban van de (pas bereikte) consumptiecultuur.

Emiel Vervliet gaat na of het boeddhisme een alternatief kan betekenen voor de geglobaliseerde markteconomie. Waar klassieke economen ervan uitgaan dat de ‘economische agenten’ (beleggers, bedrijfsleiders en consumenten) op rationele wijze naar winstmaximalisatie streven en via materiële welvaart het geluk zoeken, draait de boeddhist dat axioma om. Het optimale consumptiepatroon bestaat erin een zo hoog mogelijke bevrediging te bereiken met een zo laag mogelijk verbruik van materiële goederen. Alleen op die manier leven we volgens de vier fundamentele waarheden: leven kan niet los gezien worden van lijden – de oorzaak van dat lijden is onze begeerte – begeerte wordt veroorzaakt door gehechtheid en onwetendheid – door ons te oefenen in het beperken van onze begeerten kunnen wij gelukkig worden. De groene beweging en het andersglobalisme zullen zich in het boeddhisme thuis voelen. Boeddhisten zijn ook voorstanders van een lokale economie, zoals Schumacher ons al leerde met Small is beautiful, en zij willen ook de reclame beperken. Praktische verwezenlijkingen zijn evenwel zeldzaam. De Scandinavische landen, met een relatief grote inkomensgelijkheid en goed onderwijs, zouden in Europa nog het dichtst bij het boeddhistische ideaal komen. Toch lijkt het boeddhisme vooral interessant omdat het de meest extreme uitdaging vormt voor de veronderstellingen van de westerse economie.

Frans Goetghebeur gaat verder in op de boeddhistische visie op bezit, economische bedrijvigheid en structureel onrecht. Hij wijst erop dat het sociaal engagement binnen de boeddhistische traditie altijd sterk onderbelicht is geweest in de westerse kijk op deze religie. Maatschappelijke betrokkenheid is niets nieuws voor het boeddhisme, maar vormt als het ware een rode draad door de hele geschiedenis. Net als in andere religies groeit ook bij boeddhisten het inzicht dat een nieuwe economische orde onontbeerlijk is. Dit leidt tot organische solidariteitsnetwerken tussen mensen van verschillende overtuigingen – voor de auteur het bewijs dat religie niet noodzakelijk de oorzaak hoeft te zijn van vervreemding, geweld of onrecht, maar ook kan leiden tot inzicht en actie.

Volgens vele waarnemers waren ‘waarden’ het belangrijkste en beslissende thema bij de recente Amerikaanse presidentsverkiezingen. De kerken spelen daarin een belangrijke rol. John Dick beschrijft de ontwikkeling en visie van christelijk of religieus rechts, dat vandaag de grootste sociale beweging in de VS is en de invloedrijkste machtsbasis vormt van de Republikeinse Partij. De volgelingen geloven dat er absolute morele normen zijn die in de westerse cultuur verankerd zitten. Het gaat onder andere om de onaantastbaarheid van het ongeboren leven en de onveranderlijkheid van de rol van man en vrouw, maar ook om een voorkeur voor een extreem kapitalisme met een minimaal overheidsoptreden. De staat moet de deugd bevorderen en de markt zijn natuurlijke gang laten gaan. Religieus rechts is voorstander van belastingverlagingen en van het schrappen van overheidsprogramma’s voor inkomensherverdeling en milieubescherming. Sociale dienstverlening kan best overgelaten worden aan religieus geïnspireerde particuliere verenigingen. Op internationaal vlak is religieus rechts veeleer geneigd om economische akkoorden zoals die van de Wereldhandelsorganisatie en de Noord-Amerikaanse Vrijhandelszone af te wijzen, omdat ze neerkomen op overheidsinmenging. Maar in de Republikeinse Partij moet een consensus gevonden worden met de elites van de grote (internationale) bedrijven en dus klinkt die weerstand niet al te sterk door. Intussen hebben Irak en de oorlog tegen het terrorisme deze en andere mogelijke interne tegenstellingen naar het achterplan verwezen.

In tegenstelling tot religieus rechts is de Katholieke Kerk in de VS veeleer in het defensief gedrongen. Ondanks duidelijke standpunten over de armoede en de ongelijkheid in de wereld slaagt deze kerk er niet in het Amerikaans economisch en sociaal beleid op beslissende wijze te beïnvloeden. Dat betekent niet dat katholieken altijd passief toekijken. Kenneth Weare beschrijft hoe een lokale kerkgemeenschap in Los Angeles Zuid zich met succes heeft verzet tegen de vestiging van een filiaal van de supermarktengigant Wal-Mart. Dat bedrijf staat in de VS bekend om zijn lage lonen en slechte arbeidsvoorwaarden.

Ethisch sparen en investeren heeft sterke wortels in de religie. Quakers en methodisten gingen op zoek naar mogelijkheden om te profiteren van de stijgende beurskoersen zonder de morele waarden in het gedrang te brengen. Na 1970 mengden zich ook andere groepen in het debat, onder andere onder invloed van het verzet tegen de oorlog in Vietnam en de apartheid in Zuid-Afrika. Luc Van Liedekerke analyseert de criteria die gebruikt worden bij de selectie van de bedrijven, definieert duurzaam sparen, investeren en beleggen en legt enkele zwakheden bloot. Ethisch investeren start vanuit de onvrede met het functioneren en de resultaten van de markt. Toch bestaat er nog veel onduidelijkheid over de bijkomende maatstaven die gebruikt worden om te beslissen of een investering ethisch gezien de moeite waard is. Dat heeft geleid tot het ontstaan van allerlei verschillende types ethische fondsen, waarvan de kwaliteitsbewaking niet altijd gewaarborgd is.

Marie-Thèrése Van Meerbergen brengt een persoonlijke getuigenis over het ethisch omgaan met het geld binnen een religieuze congregatie. Dat komt neer op het vinden van beleggingen die voldoende opbrengen om de sociale zekerheid en de rustige oude dag van de religieuzen te garanderen, maar die tegelijk ook ethisch aanvaarbaar blijven.

Bart Pattyn gaat uit van de rechtvaardigende werking van een religie: die religie geeft aan wat een leven de moeite waard maakt. Er bestaan ook religies zonder God en voor de moderne mens in het Westen lijkt business dikwijls zo’n godsdienst zonder God. De fanatieke gedrevenheid van zakenlui en managers laat ons vermoeden dat zij gedreven worden door quasi-religieuze gevoelens. De missie van grote bedrijfsleiders en hun entourage wordt schijnbaar niet gedragen door redelijkheid, maar door een soort geloof. Reorganisaties, herstructureringen, marketingstrategieën… vinden niet uitsluitend ingang omdat ze voor het bedrijf de meest redelijke optie vormen. Er wordt hervormd vanuit een soort religieuze rusteloosheid. Altijd moeten er nieuwe uitdagingen worden aangegrepen, altijd moeten er nieuwe initiatieven komen. Het is alsof de kapitein van het schip liever stormen trotseert dan een veilige maar eentonige koers te varen. Maar niet alleen de roergangers laten zich verblinden. De hele bemanning blijft koortsachtig aan het werk, deels uit angst om uit de boot te vallen, deels omdat niets anders het bestaan lijkt te kunnen rechtvaardigen.

Emiel Vervliet is hoofdredacteur van de MO* noordzuid CAHIERS en docent aan de Sociale Hogeschool Heverlee. emiel.vervliet@wereldmediahuis.be

Maak MO* mee mogelijk.

Word proMO* net als 2781   andere lezers en maak MO* mee mogelijk. Zo blijven al onze verhalen gratis online beschikbaar voor iédereen.

Ik word proMO*    Ik doe liever een gift

Met de steun van

 2781  

Onze leden

11.11.1111.11.11 Search <em>for</em> Common GroundSearch for Common Ground Broederlijk delenBroederlijk Delen Rikolto (Vredeseilanden)Rikolto ZebrastraatZebrastraat Fair Trade BelgiumFairtrade Belgium 
MemisaMemisa Plan BelgiePlan WSM (Wereldsolidariteit)WSM Oxfam BelgiëOxfam België  Handicap InternationalHandicap International Artsen Zonder VakantieArtsen Zonder Vakantie FosFOS
 UnicefUnicef  Dokters van de WereldDokters van de wereld Caritas VlaanderenCaritas Vlaanderen

© Wereldmediahuis vzw — 2024.

De Vlaamse overheid is niet verantwoordelijk voor de inhoud van deze website.