Wat maakt een leven de moeite waard?

Als we het in het Westen over religie hebben, denken we spontaan aan de manier waarop het geloof in een god institutioneel wordt beleefd. Verder denken we aan de moeilijkheden die de klassieke religieuze instellingen vandaag ondervinden. Er is al vaker op gewezen dat dit soort associaties particulier zijn, omdat ze worden ingegeven door een typisch westerse vorm van religiebeleving waarin het godsgeloof centraal staat.
Er zijn echter ook religies zonder god, zoals er ook religies zijn waarin erg veel goden, geesten en krachten worden aanbeden. Daarom vinden antropologen en godsdienstwetenschappers het bij elke inleiding over religie nodig onze spontane definitie van religie bij te stellen.


Religie als rechtvaardiging

In deze bijdrage gaan we niet uit van de particuliere definitie van religie, maar evenmin van de universele definitie. De klemtoon die we hier leggen, heeft betrekking op een deelaspect van religies: hun rechtvaardigende werking. Religies creëren of weerspiegelen een soort verstandhouding waarin overtuigingen worden gecultiveerd over wat een leven de moeite waard maakt. Sommige gedragingen en houdingen worden geprezen en gewaardeerd, andere veracht en misprezen. Sommige taken en visies worden beschouwd als ‘heilig’, voor andere voelt men zich schuldig of verdoemd. Het religieuze kader lijkt op die manier te bepalen wie zich verzekerd mag weten van moed en zelfvertrouwen, maar ook wie het voorwerp is van misprijzen en verachting.

Het lijkt erop dat de fanatieke gedrevenheid van zakenmensen zich ent op de quasi religieuze overtuiging dat ze een zending hebben en een leven leiden dat gerechtvaardigd mag heten. Dat is de reden waarom ze zich niet schamen wanneer ze in alles wat hen overkomt voorrang geven aan hun werk. Hun zending rechtvaardigt waarom ze zich te pletter werken en allerlei relaties, verantwoordelijkheden en projecten ondergeschikt maken aan hun managerfunctie. Het laat hen toe rationaliseringen, herstructureringen, de ontwikkeling van nieuwe producten en het creëren van nieuwe markten te beschouwen als wapenfeiten in een gerechtvaardigde oorlog, omdat wat ze daardoor verwezenlijken zal bijdragen tot de economische groei die tenslotte alles mogelijk maakt: gezondheidszorg, goed bestuur, onderwijs, kunsten tot zelfs de zorg voor het milieu toe. Er zijn weinig beroepen die vandaag aan mensen dezelfde status en hetzelfde aureool verlenen als dat van manager.

Ook mensen die allerlei ondergeschikte posities innemen, lijken de hegemonie te aanvaarden van de manager, aan wie astronomische bedragen worden uitbetaald zonder dat dit manifeste opstandigheid uitlokt. Ze komen in elk geval vandaag niet op straat om rekenschap te vragen voor de cenakels van waaruit managers buiten elke democratische structuur om de politieke besluitvorming beïnvloeden, noch voor het kapitaal dat deze managers verwerven en zelfs niet voor de spectaculaire miskleunen waaraan ze zich vaak bezondigen. Het lijkt voor de gewone man in de straat een geruststellende gedachte dat er nog goden zijn. Ze gunnen de goden hun status, want dat garandeert dat er een boven en een onder is. Het maakt dat alles wat zich voordoet, kan geplaatst worden en dat indien nodig voor alles wat misloopt de goden verantwoordelijk kunnen worden gesteld. Talrijke antropologen hebben er de voorbije eeuw in het spoor van Durkheim op gewezen dat elk sociaal systeem zich weerspiegelt in een levensbeschouwelijk kader dat de vanzelfsprekendheid van de posities in dat sociale systeem consolideert door ze te sacraliseren of onaantastbaar te maken. De verstandhouding onder zakenlui fungeert zo als een rechtvaardigend systeem en kan daarom worden beschouwd als een religie. In deze bijdrage wil ik de achtergrond toelichten van waaruit ik deze stelling opbouw.


Rechtvaardiging in de klassieke westerse religies en de daaruit voortvloeiende conflicten

Om tot een van de klassieke christelijke tradities te behoren, heeft het nooit volstaan de eenvoudige stelling te bevestigen ‘dat God bestaat’. Minstens zo belangrijk waren (en zijn) de overtuigingen over wat een leven binnen dat religieuze kader rechtvaardigt. De meeste religies zijn heilsreligies. Ze presenteren zich niet alleen als een levensbeschouwing maar ook als een visie op wat een leven tot een geslaagd leven maakt. In de klassieke interpretatie wordt een geslaagd leven beloond en een fout leven gelouterd of definitief verdoemd. Het verwijt dat het dreigen met hemel en hel een instrument was om mensen die in minder gunstige omstandigheden hard moesten werken en weinig vreugde aan hun leven beleefden, een rad voor de ogen te draaien, heeft er wellicht toe bijgedragen dat het idee dat er zoiets bestaat als een laatste oordeel naar de achtergrond werd geschoven. Christenen zullen vandaag net zo goed als niet-christenen het belang onderschrijven van rechtvaardigheid aan deze zijde van het bestaan en zij hoeden er zich voor om mensen te troosten met de verzekering van een gelukkig leven na de dood. Maar het idee dat er zoiets als een laatste oordeel bestaat, vormt desondanks wellicht nog altijd de ruggengraat van de christelijke religies. Het is geen manifeste overtuiging waarmee men te pas en te onpas uitpakt, maar de gedachte dat eens definitief zal worden uitgemaakt wie het goed voor had en wie genadeloos zijn medemensen en zijn engagementen heeft verraden en misbruikt, wat waar was en wat vals, wat eerlijk was en wat bedrog, is van cruciaal belang. De discussie over de criteria waarmee op het einde der tijden een leven zal beoordeeld worden, is het voorwerp geweest van bijzonder bittere discussies, schisma’s en bloedige godsdienstoorlogen. Dat feit alleen al illustreert hoe zwaar men tilt aan het rechtvaardigende aspect van religie.

Nu de traditionele religieuze instellingen in het Westen geen vooraanstaande positie meer innemen en de invloed van de islam door de migratie is toegenomen, lijken de verschillende christelijke strekkingen meer naar elkaar toe te groeien. Het is ook niet meer voor iedereen duidelijk waarom protestanten en katholieken eigenlijk precies uit elkaar zijn gegaan. Hun onenigheid had in hoofdzaak te maken met het rechtvaardigingsprobleem. De katholieken bleven ervan overtuigd dat de heilsmiddelen die via de kerk konden worden aangewend in staat waren om een leven te rechtvaardigen. De protestanten beklemtoonden de individuele verantwoordelijkheid van de betrokkenen. Ze vonden het verkeerd zich te verlaten op instrumentele liefdadigheid of financiële transacties met het oog op het eigen zielenheil. Het zijn niet de goede werken, maar het is het geloof dat mensen rechtvaardigt. Het idee dat mensen Gods oordeel zouden kunnen beïnvloeden door zich in orde te stellen met een aantal uitwendige praktijken en rituele voorschriften, leek de protestanten godslasterlijk. Niet door aflaten, niet door goede werken, maar door Gods soevereine oordeel zouden christenen gerechtvaardigd worden. Over de pijnlijke godsdiensttwisten die daarna zijn ontstaan, blijven de meeste geschiedenisboeken tamelijk beknopt, maar het lijkt erop dat het precies die ellende is geweest die ertoe bijgedragen heeft dat religie vandaag niet langer een publieke zaak is. Vanaf de periode van de Verlichting koos men ervoor om de criteria op basis waarvan men binnen de religie een leven als gerechtvaardigd of niet gerechtvaardigd beschouwt, niet meer te laten samenvallen met de burgerlijke wetten en verplichtingen. Religie werd een zaak van de privé-ruimte. Je kon belijden wat je zelf verkoos, maar niemand zou je het recht verlenen de principes van je religie manu militari op te dringen.

Op zichzelf lijkt dat laatste ons zo vanzelfsprekend dat het helemaal niet in ons opkomt daar een tegenstrijdigheid in te zien. Maar stel dat je er daadwerkelijk van overtuigd raakt dat je door God bent gezonden om grote groepen ongelovigen op het rechte pad te brengen – welke wetten en burgerlijke plichten kunnen je overtuiging dan breken? Als het God zelf is die dat van je verlangt, is er dan iets dat je ervan kan weerhouden door het vuur te gaan? De enige manier om af te komen van dit soort geloof, dat we vanuit onze westerse context als fanatiek omschrijven, is betwijfelen of men zich wel op heilige grond bevindt. Als blijkt dat je daarvan niet zeker bent, dan zijn er opnieuw redenen om te gehoorzamen aan je burgerlijke plichten. Het geloof dat je een gerechtvaardigde missie vervult, kan met andere woorden vanuit zuiver burgerlijk standpunt bijzonder gevaarlijk zijn en het is jammer genoeg niet moeilijk om daarvan actuele voorbeelden te vinden.

De ontwrichtende godsdienstoorlogen hebben ertoe bijgedragen dat religie in het Westen vanaf de Moderne Tijd geleidelijk aan van het publieke forum werd verbannen en dat sindsdien het neutrale objectieve discours van de waardevrije, neutrale en objectieve wetenschap ‘het meest verstandig’ wordt geacht. Maar de impact van de religieuze denkbeelden op wat strookt met een gerechtvaardigd leven en wat niet, werd daarmee niet begraven. Het vacuüm dat toen ontstond, werd geleidelijk aan ingevuld. Er ontstonden nieuwe gemeenschappelijke visies over wat een leven gerechtvaardigd maakt. Het meest dominante rechtvaardigingsparadigma berust op het geloof in en het belang van economische vooruitgang waarvan men alle heil verwacht, van waaruit onvoorwaardelijke inzet wordt gerechtvaardigd, van waaruit een consensus over de hiërarchie van verdiensten wordt bereikt en van waaruit men de hoop op een eindtijdelijk paradijs cultiveert.

Met deze analogie wil ik geenszins suggereren dat economische vooruitgang op zich geen belangrijk gegeven zou zijn. Maar ik wil vooral in het licht stellen dat de functie van dat concept in onze cultuur een sacraal karakter heeft gekregen, waardoor het functioneert als een religie die instelt wat kan en niet kan, wat een goed en wat een fout leven is en hoe organisaties, instellingen en verenigingen zich moeten organiseren – particuliere zowel als publieke instellingen, en zowel voor strikt economische activiteiten als voor cultuur, onderwijs, ontspanning of gezondheid.


Actuele rechtvaardigingsstrategieën

Er bestaan ook vandaag denkbeelden over wat een bestaan rechtvaardigt, maar er is een soort stilzwijgende overeenkomst gesloten om die opvattingen, tolerant als we zijn, nooit of alleen in onze privé-vertrekken te bespreken. Het lijkt dat we er ons impliciet bewust van zijn hoeveel agressie en conflicten die denkbeelden kunnen opleveren. Net als mensen die onbewust heel agressieve wensen hebben, zijn we er op bedacht om ons bij alles wat eventueel kwetsend zou kunnen overkomen, uitvoerig te verontschuldigen.

De eerste reflex waarmee mensen reageren op normatieve standpunten die iemand anders persoonlijke levensstijl in diskrediet zouden kunnen brengen, is te benadrukken dat die standpunten een zuiver subjectief karakter hebben en dat iedereen daar het zijne kan, mag en moet over denken. Alleen procedurele, organisatorische of nuttige regelingen kunnen openbaar verdedigd worden. De meer inhoudelijke ethische principes behoren tot het privé-domein. Het discours waarin alles wat er enigszins toe neigt de rechtvaardiging van een particulier leven te doen wankelen, wordt gehekeld en gebrandmerkt als uit de tijd, paternalistisch, nostalgisch of niet objectief. Die reactie pacificeert en behoedt ons er voor mensen het gevoel te geven dat ze hun leven verknallen en verhindert (vooral) ook omgekeerd dat anderen onszelf het gevoel geven dat we er helemaal niets van terechtbrengen. Maar of dat discours tegelijk weerspiegelt wat zich daadwerkelijk in de praktijk afspeelt, is zeer de vraag.

De ideologie van ‘het einde van de ideologie’ doet ons voorbijgaan aan onze feitelijke loyaliteiten. Het betreft een visie die het besef wegdrukt van de onuitgesproken denkbeelden die vandaag een leven lijken te rechtvaardigen. Hoe we over normatieve denkbeelden ook mogen spreken of denken, mensen zijn ook vandaag heel gevoelig voor die denkbeelden en beseffen perfect aan welke rechtvaardigingsnorm ze beantwoorden. De groepsgebonden normen zijn echter geen voorwerp meer van publiek debat. Dat debat wordt weggevaagd met de liberale stelling ‘dat iedereen wel voor zichzelf zal kunnen uitmaken wat belangrijk is in het leven’. De ideologie van het einde van de ideologie wordt gevoerd uit menslievendheid (om te vermijden dat mensen worden gekwetst en om niet zelf gekwetst te worden) maar riskeert ons blind te maken voor de onhaalbaarheid van de actuele officiële rechtvaardigheidsnormen die veel meer medeburgers tot wanhoop drijven dan we ons willen realiseren.


Drie types moderne rechtvaardiging

Het ligt voor de hand dat mensen zich engageren in relaties en voor groepen die het hun mogelijk maken om hun persoonlijk bestaan te rechtvaardigen. Maar de speelruimte om zelf het soort groepen te kiezen waarin ‘men zich goed voelt’ of ‘zichzelf kan zijn’, is veel geringer dan het liberale paradigma laat uitschijnen. Mensen bevinden zich in groepen voor ze zich daar goed en wel bewust van zijn. Mensen worden bijvoorbeeld geboren met een bepaalde nationaliteit, een bepaalde huidskleur, een bepaald geslacht, een bepaalde fysieke verschijning en hebben in de loop van hun leven een bepaalde leeftijd, of ze dat nu fijn vinden of niet. Niemand kan zomaar voorbij aan de idealen die gelden in groepen waartoe men spontaan wordt gerekend of aan de idealen die in de hoofdcultuur of in de gangbare publieke opinie als belangrijk gelden. Het is voor iedereen die zichzelf wil respecteren een zaak van eer (of zelfs van overleven) om groepsidealen die het eigen levensproject in vraag stellen, te kunnen pareren.

Je kunt niet verhinderen dat je in een specifieke samenleving geboren bent en je kunt ook niet altijd bepalen in welke subgroepen je door je opleiding verzeild raakt. Wat mensen wel kunnen doen, is de manier bijstellen waarop ze zich zelf identificeren met hun samenleving en hun subgroepen, met het oog op de rechtvaardiging van hun persoonlijke identiteit. Binnen eenzelfde samenleving kunnen er met andere woorden diverse identificatiestijlen worden ontwikkeld die zich elk kenmerken door een specifieke rechtvaardigingsstrategie. Het soort identificatie waarvoor men kiest, bepaalt niet alleen de definitie van het eigen zelfbeeld, maar ook de perceptie van de samenleving: hoe die samenleving functioneert, hoe de rollen zijn gedefinieerd, op basis van welke begrippen cruciale onderscheidingen worden gemaakt, op wie men alle zonden van Israël schuift en dergelijke. De scripts van deze identificatiestijlen zijn voorhanden. In elke samenleving zijn er verschillende grooves, waardoor de voorspelbaarheid van het gedrag, ondanks de onzin over postmoderne originaliteit, vandaag erg groot is gebleven. Laten we drie types van identificatie omschrijven.

Postitionele identificatie

Een positionele identificatiestijl draagt er toe bij dat de samenleving wordt gezien als een groep waarin de rollen duidelijk omschreven zijn en waarin die rollen toegewezen worden op basis van niet verworven eigenschappen zoals leeftijd, geslacht, afkomst, enzovoort. De communicatie in deze sfeer wordt beheerst door een verwijzing naar het traditionele religieuze betekeniskader, gemeenschappelijke verhalen en vanzelfsprekend geachte regels, waardoor uitleg en verantwoording tot een minimum kunnen herleid worden. Men ziet de samenleving als een complex systeem van hiërarchisch op elkaar afgestemde instellingen die elk specifieke bevoegdheden veronderstellen. Die bevoegdheden zouden samen gericht zijn op de instandhouding van het gemeenschappelijke systeem. Rechtvaardiging, eer en respect worden volgens dit type identificatie toegekend op basis van het trouw vervullen van de opgelegde taak en worden voortdurend in verband gebracht met het algemeen belang.

Individualistische identificatie

Wie zich op een individualistische manier met de samenleving identificeert, ziet de samenleving als een competitief ingestelde gemeenschap. Alles is bespreekbaar en alles kan veranderd worden. Alle posities worden voor iedereen toegankelijk geacht, mits de nodige verworven kwalificaties (bijvoorbeeld diploma, financiële middelen). Men beschouwt de samenleving als een meritocratie en wordt lastig als iets het verlangen dreigt te beperken. Men veronderstelt dat mensen zich alleen kunnen rechtvaardigen als ze steeds meer en steeds beter presteren. Deze identificatie legitimeert de hoop dat men in de toekomst een betere positie zal kunnen verwerven. De rechtvaardiging van het eigen bestaan wordt niet afgemeten aan de dienstbaarheid voor de groep, maar staat in functie van de persoonsontwikkeling. Het is dit type rechtvaardiging dat gecultiveerd wordt in de ‘businessreligie’.

Enclavistische identificatie

De enclavistische identificatie kenmerkt zich door groepsconformiteit. Alle aandacht gaat naar de oppositie tussen het wij en alles wat de wij-groep bedreigt: criminelen, vreemdelingen, epidemieën. De identificatie kenmerkt zich door een zeker gevoel van vijandigheid ten aanzien van de officiële cultuur, omdat men ervaart dat men door de officiële samenleving wordt misprezen. Daarom worden de vertegenwoordigers van de officiële cultuur op de korrel genomen, samen met de criminelen en de migranten. Elk verwijt aan het adres van een individu is omwille van de conformiteit een verwijt aan het adres van de groep die zich ‘als één man’ keert tegen de ‘vijandige’ elementen. Het soort straf dat geëist wordt, is er niet op gericht de schade die iemand heeft aangericht te herstellen, maar de dader te doen boeten. De tegenstelling tussen gerechtvaardigden en niet-gerechtvaardigden valt samen met het behoren tot de in- of tot de out-group. Ook de persoonlijke ambities worden hier gemeenschappelijk gebundeld in verwachtingen ten aanzien van het welslagen van de groep in een soort eindtijdelijkheid.

Van positionele naar individualistische identificatie

Ik denk dat we mogen uitgaan van de veronderstelling dat de overheersende identificatie met de samenleving de voorbije vijftig jaar is verschoven van een positionele naar een individualistische manier van identificeren. Die hypothese stemt overeen met de vaststelling dat de individuele responsabilisering en competitiviteit in onze moderne ‘informatiemaatschappij’ sterk zijn toegenomen. In het systeem dat onze actuele competitieve sociale structuren lijkt te rechtvaardigen, vervult ‘economische vooruitgang’ als icoon een belangrijke rol. Mensen denken dat hun leven gerechtvaardigd zal zijn als ze in het meritocratische systeem alles in het teken stellen van prestaties. Het parcours dat voor hen openligt wanneer ze hun opleiding starten, lijkt op een race naar hogerop. Dat hogere wordt vertegenwoordigd door mensen met jobs met veel verantwoordelijkheid, mensen die aan de bedieningshendels van grote ondernemingen zitten. Het offer dat zij zich moeten getroosten om gerechtvaardigd te worden, is hard werken. Elke minuut die ze verknoeien, wekt wroeging. Elk ongeoorloofd moment van verstrooiing zorgt voor schuldbesef. Ik hoef hier wellicht niet uit de doeken te doen hoezeer dit soort religie illusoir is. Elke werknemer, bediende of ambtenaar die zich in de vernieling werkt, zal op een bepaald moment ongetwijfeld verwezen voor zich uit zitten staren met de vraag waartoe dat nu allemaal heeft gediend. Maar frustraties hebben de nieuwe religie nog niet ondergraven. Zolang er voldoende gelovigen zijn, heeft de rede geen vat op religie.

Het klopt wel dat weinig mensen erin slagen om hun persoonlijke bestaan te verantwoorden in het licht van die officiële rechtvaardigingsstijl. Alleen intelligente, goed opgeleide, aantrekkelijke en jonge mensen lijken te kunnen dromen van een paradijselijke toekomst waarin alles beter en luxueuzer zal zijn. Alleen zij kunnen zich identificeren met onbeperkte doelstellingen en op die manier het gevoel cultiveren dat ze een geslaagd leven leiden. Maar je kunt de verwachting van een steeds betere, steeds belangrijkere en steeds uitdagendere positie natuurlijk niet eeuwig blijven koesteren. Door ons sociale zekerheidssysteem is het aantal mensen dat materieel wordt uitgesloten in principe vrij beperkt. Al biedt een materieel onderkomen alleen onvoldoende beschutting tegen het denigrerende besef dat je niet in aanmerking komt voor het heil en derhalve een leven moet leiden dat van geen betekenis is. Spontaan zoeken deze mensen dan ook een ander cultureel onderkomen. Dat doen ook de mensen die zich in materieel opzicht wel kunnen handhaven, maar die vinden dat hun bestaan niet voldoet aan de standaard van de officiële cultuur. Ze doen dat vaak door te opteren voor de derde enclavistische identificatiestijl. Ik moet wellicht niet aangeven welke politieke voorkeur typisch is voor deze stijl.


Het rechtvaardigend karakter van het zakenleven

De missie waar grote bedrijfsleiders en hun entourage van uitgaan, wordt schijnbaar niet gedragen door redelijkheid, maar door een soort geloof. Reorganisaties, herstructureringen, marketingstrategieën, … vinden niet uitsluitend ingang omdat ze de meest redelijke optie vormen voor het bedrijf. Er wordt hervormd vanuit een soort religieuze rusteloosheid. Altijd moeten er nieuwe uitdagingen worden aangegrepen, altijd moeten er nieuwe initiatieven genomen worden. Het is alsof de kapitein van het schip liever stormen trotseert dan een veilige maar eentonige koers te varen. Maar het zijn niet alleen de roergangers die zich laten verblinden. De hele bemanning blijft koortsachtig aan het werk, deels omdat zij bang is uit de boot te vallen, deels omdat niets anders het bestaan lijkt te kunnen rechtvaardigen.

Men kan zich afvragen waar dit soort rechtvaardigend ethos vandaan is gekomen. Het lijkt diepe wortels te hebben. Volgens Max Weber is het kapitalisme geënt op het protestantse ethos. Het is wellicht geen toeval dat hij dit verband legde op het moment dat hij in Italië de balans van zijn gestrande carrière opmaakte. Zijn niets ontziende werkijver had hem ertoe gedreven alles opzij te schuiven wat hem dierbaar had kunnen zijn. Hij had dag en nacht gewerkt, gestudeerd en geschreven, maar het had hem uiteindelijk niet de positie opgeleverd die hij ambieerde. De katholieke Italiaanse gemoedelijkheid rondom hem, maakte hem erop attent dat er ook een andere manier van leven bestond. Hij besefte dat wat in zijn ogen een leven rechtvaardigde, berustte op een oude protestantse traditie. Dit besef kon hem echter niet van zijn plichtsgevoel bevrijden. Het werd hem duidelijk dat er zelfs in de moderne samenleving nog altijd opvattingen bestaan, met religieuze wortels, waardoor wij ons eigen leven onwillekeurig en zonder dat we daar sterk op kunnen ingrijpen als al dan niet gerechtvaardigd beschouwen.


Slotbedenkingen

Het is evident dat de hegemonie van de religie die ik in deze bijdrage heb omschreven bijzondere consequenties heeft voor de internationale contacten van het Westen met niet-westerse landen. Iedereen die aan een religie participeert, gelooft dat iedereen ideaal gezien van dat geloof zou moeten overtuigd worden, om de eenvoudige reden dat men ervan uitgaat dat er buiten de religie geen heil te vinden is. Dit uitgangspunt wordt als volledig vanzelfsprekend ervaren en zorgt ervoor dat mensen met een ander geloof beschouwd worden als mensen die het licht nog niet gezien hebben, mensen die met zachte hand om hun eigen welzijn moeten geleerd worden waar het in het werkelijke leven op aan zou moeten komen. Daarmee wil ik dus geenszins suggereren dat economische vooruitgang geen optie mag zijn in geval van samenwerking met derde wereldlanden. Materieel welzijn vormt een fundamentele basis. Maar in het verleden is er vaak een schromelijk gebrek aan aandacht geweest voor de rechtvaardigingssystemen die gelden in de vreemde culturen, waardoor die genadeloos ontwricht werden, met allerlei pijnlijke consequenties.

De vraag of we in onze samenleving van die religie moeten genezen, laat ik aan de lezer over. Of je van dit soort religie kunt genezen, is een andere kwestie. Het lijkt me een illusie om als individu te doen alsof je ongevoelig bent voor de heersende normatieve gezichtspunten die ertoe bijdragen dat iemand zich moedig en zelfzeker voelt. Net als Weber kunnen we de absurditeit van dergelijke gezichtspunten inzien, wat niet betekent dat we er zomaar aan kunnen ontsnappen. Als een samenleving het nodig acht de normen van de rechtvaardiging bewust te hertekenen, zal dat alleen kunnen als die normen het voorwerp kunnen worden van een publiek debat. Maar het liberale discours lijkt dat vandaag te verhinderen. Vroeg of laat zal zich wellicht toch een nieuwe religie aandienen. We kunnen alleen maar hopen dat die een menselijker karakter zal hebben.

Bart Pattyn is docent Ethiek en directeur van het Overlegcentrum voor Ethiek van de KU Leuven. Hij promoveerde in de wijsbegeerte over de overgang van de klassieke naar de moderne identiteitsbeleving en publiceerde daarover Het verlaten gevoel: De actuele betekenis van Plato’s bekommernissen. Zijn onderzoek richt zich momenteel op de maatschappelijke invloed van de media op de identiteit van de burgers. Bart Pattyn is te bereiken via www.ethics.be

Maak MO* mee mogelijk.

Word proMO* net als 2790   andere lezers en maak MO* mee mogelijk. Zo blijven al onze verhalen gratis online beschikbaar voor iédereen.

Ik word proMO*    Ik doe liever een gift

Met de steun van

 2790  

Onze leden

11.11.1111.11.11 Search <em>for</em> Common GroundSearch for Common Ground Broederlijk delenBroederlijk Delen Rikolto (Vredeseilanden)Rikolto ZebrastraatZebrastraat Fair Trade BelgiumFairtrade Belgium 
MemisaMemisa Plan BelgiePlan WSM (Wereldsolidariteit)WSM Oxfam BelgiëOxfam België  Handicap InternationalHandicap International Artsen Zonder VakantieArtsen Zonder Vakantie FosFOS
 UnicefUnicef  Dokters van de WereldDokters van de wereld Caritas VlaanderenCaritas Vlaanderen

© Wereldmediahuis vzw — 2024.

De Vlaamse overheid is niet verantwoordelijk voor de inhoud van deze website.