Weinig verbetering in zicht

Al sinds de start van het Europese integratieproces staat landbouw hoog op de agenda. In de nasleep van de Tweede Wereldoorlog werd een Gemeenschappelijk Landbouwbeleid op stapel gezet, om de voedselzekerheid in Europa te waarborgen. Vandaag, bijna vijftig jaar later, heeft Europa niet meer af te rekenen met voedseltekorten, wel met een teveel aan voedsel.
De gesubsidieerde productie van landbouwoverschotten die aan dumpingprijzen worden verkocht in ontwikkelingslanden, ondermijnt de ontwikkeling en de voedselzekerheid in deze landen. Want hoewel de Europese Unie per jaar circa zes miljard euro toewijst aan ontwikkelingshulp, betaalt diezelfde Unie jaarlijks meer dan drie miljard euro uit aan uitvoersubsidies voor haar landbouwproducten, waardoor boeren en boerinnen in het Zuiden gedwongen worden hun producten onder de marktprijs te verkopen. Is dat nog langer aanvaardbaar?


De grondslagen van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid

De politieke en economische context van de jaren vijftig van de vorige eeuw is bepalend geweest voor de doelstellingen, principes en vormgeving van het Europees Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). Als gevolg van de voedselschaarste in de naoorlogse jaren was de voorziening van landbouwproducten een topprioriteit. Die zorg was mede ingegeven door het klimaat van de Koude Oorlog en de mogelijkheid van een nieuwe zware crisis, die de bevoorrading van buiten de West-Europese grenzen in het gedrang zou kunnen brengen. De mogelijkheden om landbouwproducten met beperkte houdbaarheid te vervoeren waren technisch ook minder ontwikkeld dan vandaag het geval is. Kortom: West-Europa wilde eerst en vooral op zichzelf kunnen rekenen.

Daarnaast werd het verschil tussen de sterke economische groei in de industriële sector en de stagnatie in de land- en tuinbouw steeds groter. De productiviteit van de landbouwsector bleef achter op die in andere sectoren van de economie en hetzelfde gold voor het inkomenspeil. De regeringen voelden zich genoodzaakt om tussen te komen om deze sector veilig te stellen voor de toekomst en de landbouwproducenten een redelijk inkomen te garanderen. Dankzij het Verdrag van Rome (art. 32-38 EG, ex art. 38-47) kon deze overheidsinspanning in Europees verband worden georganiseerd en gefinancierd. Het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid heeft de volgende doelstellingen, vastgelegd in artikel 33 van het Verdrag van Rome: de productiviteit in de landbouwsector doen toenemen; de landbouwbevolking een redelijke levensstandaard verzekeren; de landbouwmarkten stabiliseren; de voedselvoorziening waarborgen en de consumenten een aanvaardbare prijs bieden.

In 1958 werden drie belangrijke principes – de beginselen van Stresa – vastgelegd om deze doelstellingen te bereiken. Een eerste principe betreft de uitbouw van een eenheidsmarkt: dit impliceert een vrij verkeer van landbouwproducten op het grondgebied van de lidstaten en de inzet van gemeenschappelijke middelen en mechanismen voor de organisatie van deze markt in de hele Europese Unie. Ten tweede geldt het beginsel van de gemeenschapsvoorkeur (community preference): de eigen Europese landbouwproducten krijgen voorrang op geïmporteerde producten. Bovendien wordt de interne markt beschermd tegen de invoer van goedkope producten uit derde landen en tegen grote schommelingen op de wereldmarkt. Ten slotte moet er ook financiële solidariteit zijn: alle uitgaven om dit landbouwbeleid uit te voeren, worden gefinancierd uit de Gemeenschapsbegroting.

Praktisch resulteerden deze doelstellingen en principes in een raamwerk voor heffingen op landbouwproducten uit derde landen en voor uitvoerrestituties (subsidies om het verschil tussen de hogere Europese kostprijs en de lagere wereldmarktprijs te compenseren) om de export van Europese landbouwproducten naar derde landen mogelijk te maken. Het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), kortweg het Landbouwfonds genoemd, werd opgericht om het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid te financieren.


De opeenvolgende hervormingen van het landbouwbeleid

Het Europees landbouwbeleid heeft de oorspronkelijke doelstellingen ruim kunnen verwezenlijken. Zowel de productie als de productiviteit zijn bevorderd, de markten zijn gestabiliseerd, de voedselvoorziening is veilig gesteld en de landbouwers worden beschermd tegen schommelingen op de wereldmarkt. Maar de onbeperkte afzetgarantie en de verhoogde productiviteit hebben ook geleid tot een aantal ongewenste neveneffecten en problemen. In plaats van een evenwichtige marktregulering, ontstonden buitensporige overschotten in de belangrijkste sectoren. De Europese landbouwers produceerden meer dan de markt kon opnemen, met de beruchte melkplassen en bergen van rundvlees en boter tot gevolg. De opslagkosten in diepvrieshallen en graansilo’s namen exponentieel toe. Af en toe werden schenkingen gedaan die de markt niet zouden ontregelen: de zogenaamde kerstboter voor onze OCMW’s of voedselhulp aan de derde wereld. Maar het absolute waarborgsysteem bleek zowel economisch als financieel niet houdbaar te zijn.

Bovendien werd de impact van het landbouwbeleid op het milieu steeds duidelijker. Omdat de subsidies waren gekoppeld aan de geproduceerde hoeveelheden, leidde winstbejag tot een intensief gebruik van grond, meststoffen en krachtvoer, zonder rekening te houden met de ecologische grenzen van de groei. De consument en de belastingbetaler verloren langzaam maar zeker het vertrouwen in het GLB.

Vanaf de jaren tachtig werden belangrijke hervormingen doorgevoerd. In 1983 stelde de Europese Commissie een fundamentele hervorming voor. Een jaar later werd het principe van de ‘absolute’ interventiewaarborg opgeheven. De bestaande interventieregelingen worden niet langer aangepast in functie van de gestegen productiekosten. In 1984 werden melkquota ingevoerd. In 1988 keurde de Europese Raad een pakket hervormingsmaatregelen goed om het budget voor het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid – toen zeventig procent van de Europese begroting – te beperken. Ook werden ‘stabilisatoren’ ingebouwd voor granen, oliehoudende zaden en eiwithoudende gewassen. Dit betekende dat de interventieprijzen automatisch werden verlaagd indien de vastgestelde gewaarborgde hoeveelheid werd overschreden.

De hervorming van 1992, de zogenaamde McSharry-hervorming, genoemd naar de toenmalige Europese commissaris voor Landbouw, bracht een structurele en radicale ommekeer in het GLB. De interventieprijzen voor sommige landbouwproducten werden drastisch verlaagd. Als compensatie kregen de producenten directe inkomenssteun, zodat hun inkomen op peil bleef. Het beleid van prijsondersteuning maakte plaats voor inkomenswaarborg, het roer werd omgegooid van een protectionistisch naar een (wereld)marktgevoelig beleid.

In juli 1997 stelde de Europese Commissie voor het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid te hervormen in het kader van Agenda 2000. Dit werd een blauwdruk voor het toekomstige beleid met het oog op de uitbreiding van de Europese Unie met tien Centraal- en Oost-Europese landen, waardoor de EU ook de helft meer boeren zou gaan tellen. Agenda 2000 voorzag een verdere radicale en omvangrijke hervorming van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid, in de lijn van wat McSharry eerder had voorgesteld. Er werd andermaal in de interventieprijzen gesnoeid en de compensaties die landbouwers ontvingen om het inkomensverlies op te vangen, werden verhoogd. Er ging ook meer aandacht naar milieudoelstellingen, en plattelandsontwikkeling werd de tweede pijler van het GLB.

De volgende radicale hervorming van juni 2003 zou ertoe leiden dat de directe productiesteun die wordt toegekend aan landbouwers of producentenverenigingen, geleidelijk aan zal verdwijnen en wordt losgekoppeld van de productie. Deze ontkoppeling, die voor de meeste producten die onder het gemeenschappelijke landbouwbeleid vallen, van start ging op 1 januari 2005, houdt in dat er voor de landbouwers in de EU een bedrijfstoeslag wordt ingevoerd die losstaat van de productie. Beperkte ‘gekoppelde’ elementen mogen gehandhaafd blijven, waar de lidstaten dat nodig achten om te voorkomen dat met produceren wordt gestopt. Om die bedrijfstoeslag en de andere rechtstreekse steun te ontvangen, moeten normen op het vlak van milieu, voedselveiligheid, gezondheid van dieren en planten en dierenwelzijn worden nageleefd. Dit aspect van cross compliance in het nieuwe systeem doet de EU argumenteren dat negentig procent van de Europese landbouwsteun niet handelsverstorend werkt.

Met de hervormingen van 1992, 2000 en 2003 heeft de eigen Europese voedselvoorziening als eerste prioriteit langzaam maar zeker plaats gemaakt voor een exportgerichte productie, de opening van de Europese grenzen en de afbouw van beschermingsmaatregelen. Zo heeft de EU zich stapsgewijs aangepast aan de internationale handelsregels die vastgelegd zijn binnen de Wereldhandelsorganisatie (WTO).


De impact van de WTO-onderhandelingen

De handel in landbouwproducten is van groot belang voor de Europese Unie. Europa is de grootste importeur en de op een na grootste exporteur van landbouwproducten. Tegenover de context waarin het GLB in de jaren vijftig tot stand is gekomen, staat vandaag een andere wereldorde, die van de vrije markt. Op wereldhandelsconferenties komt de EU altijd op voor vrijhandel, meer bepaald voor industriële producten, voor kapitaal en voor diensten. Maar voor de landbouwsector is de Unie altijd terughoudend geweest. De EU heeft wat betreft landbouwprotectie dan ook moeten inbinden om andere streefdoelen te bereiken. De Europese landbouwhervormingen lopen bijgevolg parallel met de akkoorden in de WTO en de internationale druk om nog verdere veranderingen door te voeren, neemt nog toe.

Tijdens de Uruguayronde, de laatste onderhandelingsronde van het Algemeen Akkoord over Tarieven en Handel GATT die in 1993 beëindigd werd en leidde tot de oprichting van de WTO, vormde landbouw een belangrijk probleem. Zowel de EU als de Verenigde Staten (VS) brengen met hun protectionistisch landbouwbeleid overschotten voort, die tegen een lagere prijs dan de productieprijs op de wereldmarkt worden gedumpt. Dit heeft geleid tot rampzalige gevolgen voor de landbouwers in de ontwikkelingslanden, die niet tegen dit subsidiebeleid kunnen optornen, en ook tot regelrechte handelsoorlogen om afzetmarkten te veroveren. Als gevolg van het Blair House Akkoord, waarin de VS en de EU afspraken elkaar in de WTO het leven niet lastig te maken op het punt van landbouwsubsidies, werd een doorbraak bereikt en kon in de WTO het Akkoord betreffende de Landbouw afgesloten worden. Hierin is afgesproken om landbouwheffingen af te bouwen en de exportsteun te verminderen.

In de huidige onderhandelingsronde binnen de WTO, de zogenaamde Doha-ontwikkelingsronde, staat de landbouw centraal. Tot nu toe hebben de onderhandelingen weinig opgeleverd. Er is wel de belofte om de exportsubsidies af te schaffen als ook de andere vormen van exportondersteuning aan banden worden gelegd (zoals exportkredieten, het opkopen van overschotten om ze uit te delen als noodhulp en het in stand houden van publieke exportorganisatie). Sinds de zesde WTO-conferentie van december 2005 in Hongkong is hiervoor ook een datum in het vooruitzicht gesteld, namelijk 2013.

Maar ook al verdwijnen de eigenlijke exportsubsidies langzaam, toch gaan zowel de Europese Unie als de VS door met hun exportsteun en het dumpen van landbouwoverschotten in ontwikkelingslanden. Daarvoor gebruiken ze een handige truc: de subsidies worden uitgekeerd als directe steun aan de landbouwers, losgekoppeld van de productie. Dit soort steunmaatregelen behoort binnen de WTO tot de ‘groene box’, die vormen van steun bevat die groen licht krijgen. Enkel de ‘handelsverstorende’ subsidies, die in de blauwe box thuishoren, moeten verdwijnen. Dus ook al is er gesleuteld aan de vorm van het subsidiebeleid, de uitvoer van gesubsidieerde producten wordt onverwijld voortgezet.


De Europese landbouwsubsidies en de gevolgen voor de ontwikkelingslanden

Het Europees landbouwbeleid heeft rampzalige gevolgen voor boeren en boerinnen in de ontwikkelingslanden. Aangezien ongeveer zeventig procent van de mensen in het Zuiden afhankelijk is van landbouw, heeft de westerse dumping van landbouwproducten – al dan niet onder het mom van voedselhulp – een grote impact op de lokale markten in ontwikkelingslanden. Kleine boeren kunnen niet concurreren met de import van goedkoop graan, suiker, melkproducten, vlees, enzovoort uit de westerse landen. Het Verenigd Koninkrijk bijvoorbeeld, verkoopt een ton tarwe of suiker op de internationale markt voor respectievelijk veertig en zestig procent beneden de productieprijs. Zo kan in Afrika graan dat twee kilometer verder geoogst is, duurder zijn dan Europees graan dat een halve wereldbol is rondgereisd. De boeren krijgen zo hun producten niet meer afgezet en verliezen hun inkomen, met meer armoede en meer voedselonzekerheid tot gevolg.

Zo is de EU bijvoorbeeld de grootste producent van melkproducten en de grootste exporteur van melkpoeder. Maar de gesubsidieerde export van melkproducten brengt het inkomen van melkboeren in ontwikkelingslanden in gevaar. Deze landen hebben niet de mogelijkheid om hun boeren te subsidiëren en slagen er vaak niet in hun markten af te schermen omdat de internationale financiële instellingen die hun steun geven, hen verplichten een liberaliseringskoers te varen. In Afrika is de consumptie van melk traditioneel laag, maar door de stijgende bevolkingsgroei en de verstedelijking neemt de vraag naar melk toe. De Afrikaanse melksector heeft dus groeimogelijkheden, maar heeft ook moeite om aan de vraag te voldoen vanwege de lage productiviteit. Door de concurrentie van goedkoop ingevoerd melkpoeder verergert dit probleem. Factoren als klimaat, gebrek aan moderne technologie en infrastructuurproblemen (slechte wegen, gebrek aan watervoorzieningen, elektriciteitspannes) maken het moeilijk om de concurrentie aan te gaan en investeringen zijn nodig om de lokale melksector te verbeteren. Maar de lage prijzen op de markt maken een gegarandeerde opbrengst van dergelijke investeringen onzeker. En met kleine investeringen is er weinig innovatie op de lokale markt mogelijk. De westerse landbouwsubsidies zorgen zo mee voor een glazen plafond op de landbouwontwikkeling van deze landen.

In Tanzania verenigden zich in 2001 een aantal lokale melkproducenten in de Tanzanian Milk Processors Association (TAMPA), om bij de regering aan te dringen op een verbod op de import van melkpoeder. De melkpoederimporteurs en de Tanzaniaanse confederatie van industriële bedrijven lobbyden op hun beurt om het verbod hetzelfde jaar nog ongedaan te maken. Het verbod werd vervangen door een importtarief van 25 procent, verlaagd tot 20 procent in 2002. Daardoor daalde de import van melkpoeder en steeg de melkprijs opnieuw. Lokale melkproducenten zagen hun omzet sterk stijgen. De FAO, de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties, maakte duidelijk dat zelfs kleine hoeveelheden geïmporteerde melk toch een groot effect kunnen hebben voor de groei van de binnenlandse productie en industrie. De melkproductie kan substantieel bijdragen aan de ontwikkeling van het Tanzaniaanse platteland en het beperken van de import van melkproducten door het opleggen van invoertarieven heeft vele boeren in Tanzania geholpen. Maar beleidsmaatregelen zoals de Tanzaniaanse overheid hier heeft genomen, komen in de context van liberalisering meer en meer onder druk te staan. En zolang de westerse landbouwsubsidies dumping in de hand blijven werken, blijven boeren en boerinnen in ontwikkelingslanden lijden onder lage prijzen, verlies van marktaandelen en oneerlijke concurrentie.


Familiale versus industriële landbouw

Moeten we die subsidies dan maar afschaffen? Ook dit biedt geen ultieme oplossing, want dan verliest vijf procent van de Europese bevolking haar inkomen. Bovendien is het voor Europa ook strategisch niet echt verstandig om voor een basisproduct als voedsel volledig afhankelijk te zijn van andere handelsblokken. Steun aan de Europese landbouw blijft nodig. Maar die steun moet op een verantwoordde manier gebeuren. Nu komt het meeste geld terecht bij grote industriële en verwerkende landbouwbedrijven en niet bij de kleinere gezinsbedrijven die de steun het meest nodig hebben.

De zware wanverhoudingen in de verdeling van de Europese subsidies vallen niet te ontkennen. In het Verenigd Koninkrijk, Ierland, Denemarken, Zweden en Estland gaat tachtig procent van de landbouwsubsidies naar twintig procent van de grote agrarische bedrijven, de voedingsindustrie en de grootgrondbezitters. Uit een onderzoek uitgevoerd in opdracht van de Europese Commissie blijkt ook dat de subsidies vooral de rijkste regio’s in de Europese Unie ten goede komen. In Portugal ontvangt 95 procent van de boeren minder dan 5.000 euro per jaar, tegenover 43 procent in het Verenigd Koninkrijk.

België krijgt ruim een miljard euro uit het totale Europese landbouwbudget, dat in 2006 in totaal 54,7 miljard euro bedraagt. De Tiense Suikerraffinaderij (91,8 miljoen euro), wereldmarktleider in boter en melkvet Corman SA (68,5 miljoen euro) en ook een aantal banken gaan met de hoofdmoot van de exportsubsidies lopen. Zelfs Coca Cola (6.582,75 euro) en Sabena Catering (8.812,75 euro) pikken hun graantje mee, al is dat dan op meer bescheiden wijze. In Nederland kreeg Nestlé de jongste vijf jaar 374 miljoen euro aan Europese subsidies, zuivelgigant Campina/Melkunie 588 miljoen euro en sigarettenfabrikant Philip Morris 6,6 miljoen euro. De Britse koningin Elisabeth kreeg 600.000 euro subsidies voor haar landbouwactiviteiten. Komen deze subsidies de landbouwsector echt ten goede?

In de ‘kapitalistische’ visie wordt kleinschalige landbouw vaak gezien als inefficiënt en achterhaald, niet beantwoordend aan de marktbewegingen en ondynamisch. Vaak wordt gesteld dat het efficiënter zou zijn om deze kleine boerderijen om te vormen tot grote boerderijen met moderne technologie en machines. Maar kleinschaligere landbouwbedrijven hebben nochtans het meeste potentieel om te werken aan een duurzamer landbouw. Duurzame landbouw is landbouw die zowel economisch rendabel als ecologisch verantwoord, sociaal aanvaardbaar en cultureel ingebed is. De belangrijkste functie van duurzame landbouw is om de huidige en de toekomstige generaties van voedsel te voorzien, op een manier die rekening houdt met de regeneratiecapaciteit van de ecosystemen, het platteland economisch leefbaar houdt, het landschapspatrimonium bewaart en natuurlijke hulpbronnen zoals bodemleven, water en agrodiversiteit onderhoudt. De groei van de agroindustrie doet deze kleine familiale landbouwbedrijven verdwijnen (in de EU verdwijnt iedere minuut een boer), brengt milieukosten met zich mee en houdt risico’s in voor de voedselkwaliteit. Het Europese Milieubureau wees er al op dat de landbouwhervormingen vanaf 1992 bijna geen positieve effecten hebben gehad voor het leefmilieu. Prijsreducties en schaalvergroting lijken niet bij te dragen tot een gezonde en milieuvriendelijke voedselproductie.

Toch zijn de drijvende krachten achter het landbouw- en voedselbeleid wereldwijd gericht op industriële landbouw en niet op de noden van kleinschalige landbouwers. En nochtans leeft de helft van de mensen die honger lijden in de wereld op kleinschalige landbouwbedrijven, met een beperkte hoeveelheid grond en met moeilijke toegang tot productiemiddelen. Steun aan kleine boeren is een sleutelfactor in de strijd tegen de armoede.


Weinig verbetering in zicht?

Het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid is altijd een controversieel beleidsterrein geweest. Het grote budget dat aan het GLB wordt besteed, blijft een punt van kritiek. In de jaren 1980 werd meer dan zeventig procent van het Europees budget aan deze sector gespendeerd, na de hervormingen is dat nog altijd bijna vijftig procent. De inkomensgarantie voor landbouwers blijft moeilijk liggen. Boeren moeten onder economische druk industrialiseren, specialiseren en op grote schaal werken. Deze intensieve landbouw heeft gevolgen voor het milieu en doet het vertrouwen van de consument geen goed (BSE-crisis, dioxinecrisis, …). Kleine landbouwbedrijven verdwijnen en de boerenstiel wordt steeds minder aantrekkelijk. Boeren willen geen steuntrekkers zijn, maar willen een rechtvaardige prijs krijgen voor hun product. De verdere ontkoppeling van de productie en de strengere eisen inzake milieu, voedselveiligheid en dierenwelzijn moeten de overproductie ontmoedigen, maar dit beleid bereikt in de praktijk niet het verhoopte effect. De inkomenssteun zou beter gekoppeld worden aan een minder industrieel en meer milieugevoelig productiesysteem.

Het huidige beleid van de WTO biedt de geïndustrialiseerde landen intussen de mogelijkheid om hun massale landbouwsteun voort te zetten. Veel ontwikkelingslanden kunnen zich simpelweg geen subsidies veroorloven en voor hen blijft het GLB rampzalige gevolgen opleveren. De Europese Commissie noemt de hervormingen van de afgelopen jaren en de afbouw van de exportsubsidies een doorbraak in de strijd voor een wereldhandel waarin ontwikkelingslanden meer kansen krijgen, maar de NGOs die in de Europese instellingen aandringen op eerlijke handel, spreken die bewering tegen. De vermindering van de landbouwsubsidies gebeurt te traag en in te kleine stukjes. De dumpingpraktijken zullen enkel verdwijnen als de overproductie afneemt. Al hebben de subsidies een nieuw kleedje gekregen, hun omvang blijft even grotesk.

Ook de OESO, de Organisatie (van geïndustrialiseerde landen) voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling, vindt dat de Europese Unie te veel geld uitgeeft aan landbouwmaatregelen die de handel ernstig verstoren, de inkomensongelijkheid vergroten en de prijzen van landbouwproducten kunstmatig laag houden. De organisatie raadt haar leden aan de steunmaatregelen af te bouwen. De toenemende productie en protectie in de lidstaten van de OESO beperkt de productiemogelijkheden in andere delen van de wereld, kan gevolgen hebben voor de consumptiepatronen en de voedselveiligheid en de groeimogelijkheden in de ontwikkelingslanden beperken, schrijft de OESO in een analyserapport. Er kunnen vele vraagtekens geplaatst worden bij de legitimiteit van het Europese landbouwbeleid.

Een vernieuwd landbouwbeleid moet de productie van gezond voedsel voor de Europese bevolking als hoofddoelstelling hebben, en als een van de rijkste en machtigste handelsblokken moet de Europese Unie haar verantwoordelijkheid opnemen ten opzichte van de ontwikkelingslanden. Enkel een volledige heroriëntering van het landbouwbeleid en nieuwe afspraken binnen de WTO kunnen soelaas bieden.

Literatuur

Informatie over het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid op de Europaserver: http://europa.eu.int/pol/agr/index_nl.htm

ACTIONAID, Farmgate. The development impact of agricultural subsidies, ActionAid, Londen, 2002.

BELGISCH INTERVENTIE- EN RESTITUTIEBUREAU, Steunmaatregelen en uitvoerrestituties voor het kalenderjaar 2004, https://www.birb.be/pls/gel/fle_pa.gelx_download_sp?piv_file=F15349/

EOGFL_uitgaven_kal2004_bis4.pdf

DELMARTINO F., Profiel van de Europese Unie, Leuven/Apeldoorn, Garant, 2001.

DINAN D., Ever Closer Union, London, McMillan Press, 1999.

GODFREY C., Stop the dumping! How EU agricultural subsidies are damaging livelihoods in the developing world, Oxfam Briefing Paper, Oxfam International, 2002.

GREEN D. en GRIFFITH M., Dumping on the Poor, The Common Agricultural Policy, the WTO and International Development, CAFOD, London, 2002.

OECD, Analysis of the 2003 CAP Reform, http://www.oecd.org/dataoecd/62/42/32039793.pdf, 10 juni 2004.

TEUGELS M., VAN SCHAREN H. en VAN DAELE I., “Wie melkt Europa”, Knack, 35 (2005)

VERWER S., SUNYE J. en CREYGHTON R., Trade matters. The export of dairy products to Burkina Faso and Tanzania, Both ENDS/IUCN-National Committee, Amsterdam, juni 2005.

Saartje Boutsen is licentiaat in de Politieke Wetenschappen. Zij werkt op de dienst advocacy van de NGO Vredeseilanden. saartje.boutsen@vredeseilanden.be

Maak MO* mee mogelijk.

Word proMO* net als 2781   andere lezers en maak MO* mee mogelijk. Zo blijven al onze verhalen gratis online beschikbaar voor iédereen.

Ik word proMO*    Ik doe liever een gift

Met de steun van

 2781  

Onze leden

11.11.1111.11.11 Search <em>for</em> Common GroundSearch for Common Ground Broederlijk delenBroederlijk Delen Rikolto (Vredeseilanden)Rikolto ZebrastraatZebrastraat Fair Trade BelgiumFairtrade Belgium 
MemisaMemisa Plan BelgiePlan WSM (Wereldsolidariteit)WSM Oxfam BelgiëOxfam België  Handicap InternationalHandicap International Artsen Zonder VakantieArtsen Zonder Vakantie FosFOS
 UnicefUnicef  Dokters van de WereldDokters van de wereld Caritas VlaanderenCaritas Vlaanderen

© Wereldmediahuis vzw — 2024.

De Vlaamse overheid is niet verantwoordelijk voor de inhoud van deze website.