“China is geen bandiet in Afrika” (Eckhard Deutscher)

De grote industrielanden kunnen maar beter stoppen met hun voortdurende kritiek op China. Ze zouden moeten luisteren naar het land en zijn partners in Afrika en elders. Dat zegt Eckhard Deutscher, het nieuwe hoofd van het invloedrijke Development Assistance Committee (DAC) van de OESO.
Het DAC is een belangrijk forum voor bilaterale donoren binnen de OESO. De rijke lidstaten hebben de laatste vier decennia honderden miljarden dollar ontwikkelingssteun gegeven. “Ik denk dat China er alle belang bij heeft om duurzaamheid na te streven in Afrika”, zegt de voorzitter van het DAC in een interview met IPS.
U bent de eerste Duitser aan het hoofd van het DAC sinds de oprichting in 1960. Duidt uw aanstelling op belangrijke veranderingen binnen de internationale coördinatie van de ontwikkelingshulp? Tenslotte groepeert de DAC de grootste donorlanden ter wereld.
Eckhard Deutscher: Het feit dat ik de eerste Duitser ben, betekent niet noodzakelijk dat er belangrijke veranderingen zijn. Elke DAC-voorzitter legt verantwoording af aan alle lidstaten. Hij moet coördineren. Hij moet luisteren. En hij moet zich concentreren op de activiteiten en belangen van alle lidstaten. Met die overwegingen in het achterhoofd zal ik de internationale agenda van het DAC volgen en belangrijke bestaande plannen rond ontwikkelingssamenwerking versterken.
In het verleden werd de voorzittersstoel ingenomen door negen Amerikanen, een Fransman en een Brit. Is uw aanstelling op zich al geen belangrijke gebeurtenis?
Ik heb geen ‘Duitse agenda’ voor mijn voorzitterschap. Natuurlijk heb ik mijn eigen ideeën en doelstellingen, die ik enkel kan formuleren in de context van de gemeenschappelijke beslissingen van alle DAC lidstaten. Precies daarom luister ik aandachtig.
Het DAC is een zeer heterogene structuur. Maar we mogen niet minimaliseren wat er tot nog toe bereikt is, en dat is heel wat. Zo zal uit een opvolgingsconferentie in Accra in september dit jaar blijken in hoeverre de Verklaring van Parijs (van maart 2005, over de effectiviteit van de ontwikkelingshulp, nvdr) geïmplementeerd is. Er zal ook gesproken worden over de wederzijdse belangen van de zogenaamde donorlanden en ontvangende landen.
Ik spreek eigenlijk liever over partnerlanden. Termen als ‘donorland’ spreken immers over een groep die hulp verleent en een groep die dankbaar incasseert. Ontwikkelingshulp zien als liefdadigheid is totaal fout, en is dat altijd geweest.
Voor u deze functie opnam, werkte u als de Duitse directeur voor de Wereldbank sinds 2002 en als de voorzitter van het Directiecomité van die instelling sinds 2006. Een deel van uw mandaat werd gekarakteriseerd door turbulentie aan de top van de Wereldbank. Wat ziet u als de hoogtepunten van uw vijf jaar bij de Bank? En kan de ervaring die u er opdeed helpen bij uw functie in het DAC?
Alle 24 directeurs bij de Wereldbank speelden een belangrijke rol bij wat u de ‘turbulentie’ noemt (die eindigde toen voorzitter Paul Wolfowitz ontslag nam, nvdr). Afgezien daarvan zorgden we in die vijf jaar voor Europese coördinatie binnen de Wereldbank. Nu hebben de Europese directeurs elke week een vergadering waarop ze de belangrijke punten op de agenda bespreken, en is van groot belang.
Daarnaast zette ik me in voor de stem en participatie van de ontwikkelingslanden in de Bretton Woods-instellingen en voor thema’s als de klimaatverandering, alternatieve energie, werkomstandigheden en de rol van de privésector.
Hoe mijn ervaring mij de komende vijf jaar kan helpen? Om te beginnen wil ik veel leren over de structuur die ik leidt. Ik plan directe contacten met de DAC-leden, met alle ministers die betrokken zijn bij ontwikkelingssamenwerking, om hun denkwijze beter te begrijpen. Ik heb een erg zwaar reisprogramma dit jaar en zal Afrika en Azië bezoeken. De contacten die ik heb kunnen opbouwen tijdens mijn jaren bij de Wereldbank, met heel wat mensen bij de internationale ontwikkelingsgemeenschap en binnen de Verenigde Naties komen mij nu goed van pas – ik hoef niet van nul  te beginnen.
Toen u de DAC-job aannam, zei u dat u nauw wilt samenwerken met China en India. Waar denkt u dan precies aan?
 
China heeft duidelijk te verstaan gegeven dat het wil samenwerken met de OESO en het DAC. Ik ben van plan naar het land te reizen om er te kijken wat de beste samenwerkingsmogelijkheden zijn. Ik wil met een open geest naar die vergaderingen gaan. En ik ben erg optimistisch omdat ik ervan overtuigd ben dat China in Afrika belang heeft bij wat we in het jargon “duurzame ontwikkeling” noemen. China kan daarbij heel wat leren van de internationale ontwikkelingsgemeenschap, net zoals wij veel kunnen leren van de Chinese ervaringen.
In een seminarie vorige maand bespraken we de belangen van China in Afrika en de Chinese ontwikkelingspolitiek. Daar stak ik heel wat van op. We moeten blijven luisteren en er niet van uit gaan dat we alles al weten. Hoewel we heel wat ervaring hebben opgedaan tijdens de voorbije decennia, is het globale landschap erg veranderd.
Het gaat bovendien niet enkel over het DAC en niet enkel over China, maar ook over India, Saoedi-Arabië, Brazilië en Mexico. En er zijn ook de private donoren: in de volgende jaren alleen al zal de Bill and Melinda Gates Foundation twee miljard euro uitgeven aan ontwikkelingsprojecten. We moeten daarnaast ook kijken naar wat er mis gaat in onze hulpvoorziening en open zijn voor wat andere kunnen toevoegen aan het debat.
Uw houding staat in sterk contrast met de reacties die China’s engagement in Afrika teweegbrengt in Duitsland en de rest van Europa.
Ik ben mij bewust van de percepties rond het echte en veronderstelde gedrag van China in Afrika. Maar ik deel de algemene mening niet dat China er enkel dictators wil steunen en het continent wil beroven van zijn natuurlijke rijkdommen. We moeten land per land bekijken wat China er doet en er proberen samenwerken.
Laten we niet enkel praten over wat China doet, maar ook over wat de partnerlanden denken. In september sprak ik met de Filipijnse minister van Financiën. Hij vertelde mij dat China 1,2 miljoen dollar schonk aan de Filipijnen. De overeenkomst was in zes weken tijd gesloten en de minster vertelde me toen ik nog bij de Wereldbank werkte: “je hebt twee jaar nodig om van een idee naar de realisatie van een project te komen.” De les is duidelijk: we moeten rekening houden met de partnerlanden. We leven in een competitieve wereld en kunnen ons niet veroorloven om verwaand te zijn.
Wil dat zeggen dat u zich kant tegen de neokolonialistische houding die sommige lidstaten van het DAC lijken te hebben?
We moeten onszelf afvragen: hebben we alles goed gedaan de voorbije decennia? Wat hebben we gedaan tijdens de Koude Oorlog? Welke instrumenten voor ontwikkelingssamenwerking gebruikten we toen? Kunnen we zeggen dat onze handen schoon zijn? Laten we analyseren wat we verkeerd deden, hoe de wereld veranderd is en welke spelers erbij gekomen zijn.
Er zijn teveel donorinstellingen. Ik herinner me dat de president van Nicaragua (Enrique José Bolaños Geyer, nvdr) me drie jaar geleden zei: “We hebben meer dan veertig donors, 150 internationale ngo’s. Elke week komen er drie of vier missies van de Wereldbank, het IMF en anderen. Nicaragua is het Disneyland van de donors.”
Er is dus veel werk aan de winkel rond coördinatie en coherentie…
Inderdaad. Er zijn wereldwijd vierentwintig ontwikkelingsbanken. Er zijn 280 bilaterale ontwikkelingsagentschappen en 242 internationale multilaterale instellingen. Die enorme complexiteit is moeilijk vol te houden.
Het Development Cooperation Report 2007 stelt dat de DAC-leden samen in totaal 104,4 miljard dollar aan officiële ontwikkelingshulp besteedden in 2006. Dat was 4,5 procent minder dan in 2005 - de eerste daling sinds 1997. Voelt u zich daar comfortabel bij, aan het begin van uw job?
Het cijfer voor 2005 hield specifiek rekening met schuldkwijtschelding voor Irak en Nigeria. Het brengt ons ook terug naar wat de internationale donorgemeenschap heeft beloofd en wat er gerealiseerd is. Dat heeft te maken met Monterrey (de eerste conferentie rond financiering voor ontwikkeling in 2002), met de kwantiteit en kwaliteit van hulp, met de grotere stem en participatie van ontwikkelingslanden, bijvoorbeeld in de Bretton Woods-instellingen. Feit is dat 16 van de 22 lidstaten van het DAC in 2006 de doelstellingen gehaald hebben die ze in 2002 in Monterrey hadden gesteld.
In Monterrey werd overeengekomen dat er aanzienlijke verhogingen van de officiële ontwikkelingshulp nodig waren om de armste landen toe te laten de armoede met de helft te verminderen en andere internationale doelstellingen te halen. Dat werd  drie jaar later bevestigd in de Verklaring van Parijs. In feite kondigden de ministers van de Europese Unie in mei 2005 een drastische verhoging aan de hulp aan, waarbij de rijkste lidstaten de historische doelstelling van de VN halen en 0,7 procent van hun bruto nationaal inkomen aan officiële overheidshulp gaan geven. Dat betekent een virtuele verdubbeling van de totale EU-hulp.
Kan dat ook voor Duitsland, dat amper 0,36 van het bruto nationaal inkomen spendeerde aan officiële overheidshulp  in 2006?
Ik kan landen als Duitsland enkel waarschuwen dat hun budgetproblemen de EU kunnen verhinderen om haar doelstellingen te bereiken. Het is een kwestie van politieke geloofwaardigheid. Duitsland wil aan de ene kant een grotere rol spelen in de VN als permanent lid van de Veiligheidsraad, maar aan de andere kant loopt het ver achter op wat Kanselier Merkel en haar voorgangers meermaals beloofd hebben.
De enige landen die de VN-doelstelling van 0,7 procent bereikt hebben zijn Zweden, Luxemburg, Noorwegen, Nederland en Denemarken. Maar Duitse ambtenaren wijzen er vaak op dat Duitsland in 2006 de grootste donor was na de VS, Groot-Brittannië, Japan en Frankrijk. Is dat een legitiem argument?
Neen, absoluut niet. Er is een internationaal akkoord om 0,7 procent aan officiële ontwikkelingssamenwerking te besteden. Dat is meerdere keren bevestigd door de staatshoofden. We kunnen dat akkoord niet via een achterpoortje omzeilen. Dergelijke politieke spelletjes moeten we stoppen. Dergelijke spelletjes zullen niet op applaus onthaald worden op het topoverleg in Doha eind dit jaar, waar Monterrey geëvalueerd wordt.
We moeten in deze globale risicosituatie een oplossing vinden voor migratie, honger, milieuvervuiling en de klimaatverandering. We kunnen al die uitdagingen niet oplossen door  te zeggen dat we meer geven dan een ander. Dat soort polemiek heeft geen plaats in een geglobaliseerde wereld. Het helpt ons niet om de globale uitdagingen aan te pakken.

Maak MO* mee mogelijk.

Word proMO* net als 2798   andere lezers en maak MO* mee mogelijk. Zo blijven al onze verhalen gratis online beschikbaar voor iédereen.

Ik word proMO*    Ik doe liever een gift

Met de steun van

 2798  

Onze leden

11.11.1111.11.11 Search <em>for</em> Common GroundSearch for Common Ground Broederlijk delenBroederlijk Delen Rikolto (Vredeseilanden)Rikolto ZebrastraatZebrastraat Fair Trade BelgiumFairtrade Belgium 
MemisaMemisa Plan BelgiePlan WSM (Wereldsolidariteit)WSM Oxfam BelgiëOxfam België  Handicap InternationalHandicap International Artsen Zonder VakantieArtsen Zonder Vakantie FosFOS
 UnicefUnicef  Dokters van de WereldDokters van de wereld Caritas VlaanderenCaritas Vlaanderen

© Wereldmediahuis vzw — 2024.

De Vlaamse overheid is niet verantwoordelijk voor de inhoud van deze website.