Het gele gevaar? Que nao!

Paulo Ponto-Franco is na dertig jaar in Portugal teruggekeerd naar Luanda, Angola. En het is alsof hij nooit is weggeweest. ‘Luanda is gebouwd voor 15.000 mensen en vandaag is de stad nog altijd niet veel groter’. Tuurlijk is er bijgebouwd, maar onvoldoende en vooral leven er nu veel Luandezen in sloppenwijken. Die noemen ze hier niet favelas zoals in Brazilië, maar ‘musseques’.
Naar schatting één op drie van de – opnieuw naar schatting - ongeveer 15 miljoen Angolezen woont in Luanda. Een appartement huren kost makkelijk 4000 dollar per maand en voor 300 dollar kan een gezin van zes amper eten kopen voor een drietal weken. De portemonnee trekt het iets langer als je niet in een supermarkt koopt, maar dan nog. Expats verdienen tussen 5000 en soms wel 20.000 dollar per maand, maar een Angolese werknemers soms geeneens 700 dollar per maand. Daar voed je geen kindermonden mee, of toch moeilijk. Vandaar ook dat iedereen hier nog een bijjob heeft: mensen rondvoeren, visa’s verlengen voor expats, enzovoort.
Ik hoor buitenlandse bedrijven dan ook steen en been klagen dat hun lokaal personeel zo weinig engagement vertoont. ‘Zelfs tijdens de uren zijn ze bezig met hun eigen business’, zegt een werknemer van de multinational Nestlé. ‘Maar wij hebben wel alle moeite in de wereld om een visa vast te krijgen. In Angola krijg je slechts een visum voor een maand, tweemaal verlengbaar en dan moet je even het land uit en kom je er opnieuw in. Het is met andere woorden een komen en gaan van buitenlandse werkkrachten. Alleen sommige bedrijven, voornamelijk petroleumbedrijven, hebben het veel makkelijker’.
 
Luanda is een stad met twee snelheden, of zeg maar, heel wat meer. In wijken als de overwegend Congolese barrio’s genre Palanka hebben sommige huizen geen stromend water, elektriciteit en slechts een aarden vloer. Tijdens het regenseizoen staan de straten wekenlang blank en stinkt het als de hel. Maar de sfeer is er soms hartelijker en warmer dan in het rijkere centrum, vooral wanneer de Angolezen hun ‘Kinzonba’ dansen op Kaapverdische muziek.
Angolezen zijn open en warme mensen en spreek je makkelijk aan. Voor Paulo is Luanda Lissabon in het klein, ofschoon je gezien de miljoenen hier die vergelijking ook kan omkeren. Door decennia burgeroorlog heeft de tijd echter stilgestaan. ‘Het ministerie van Justitie dat je daar ziet’, en hij wijst naar een flatgebouw dat boven de Soleme guesthouse uittorent, ‘is meer dan twintig jaar geleden gebouwd door de Portugezen’. Vol ongeloof breng ik in dat het er nochtans hagelnieuw uitziet en naar ik eerder vernam door Chinezen is gebouwd.
Ik wil van hem horen wat hij denkt over de toevloed van Chinezen, die overal in het land bruggen, wegen en gebouwen neerpoten en aanleggen. Met onverholen plezier legt hij uit dat het gebouw aangevat was door de Portugezen en pas heel onlangs afgewerkt door Chinezen. De oorlog legde natuurlijk de bouwwerken stil. ‘Zo gaat het nog altijd. Portugezen hebben de plannen getekend, vaak eertijds de fundamenten gelegd, zij bouwen het skelet en de eerste verdiepingen en de Chinezen bouwen het af’. Waarom? Omdat de Angolezen kwaliteit weten te waarderen, antwoordt hij triomfantelijk.
Voor hoelang nog, vraag ik, wanneer Chinese offertes zo makkelijk onder de prijs gaan, omdat hun eigen staatsinstellingen de aannemers een ruggesteun geven met rentelozen leningen en diesmeer. ‘Nog even’, is Paulo zeker van zijn stuk. ‘Hun werk is tweederangs’. In het boek ‘La Chinafrique’ (Serge Michel en Michel Beuret) las ik inderdaad dat Chinezen niet hun beste mensen en kennis uit de kast halen voor Afrika, terwijl ze dat wel doen in eigen land. Chinezen exporteren eerder het surplus van hun uit de voegen barstende bevolking, tesamen met bouwfirma’s – en in het kielzog kleinhandelaars en boude ondernemers – niet zelden in ruil voor petroleum of andere grondstoffen.
Het is net zo in Angola, dat bulkt van de olie en China’s eerste handelspartner is op het Afrikaanse continent. Er is nog altijd een kwaliteitsverschil tussen firma’s als het Portugese Mota Engil of Soares da costa en hun Chinese tegenhangers, aldus Paulo. ‘Bovendien zijn Portugal en Angola nog altijd zeer close, niet alleen door de historiek en taal, maar ook financieel. Onze banken zijn voornamelijk in Portugese handen’. En op een blaadje geeft hij me ook de aandelenruil tussen het Angolese petroleumbedrijf Sonangol (lees: president Dos Santos) en de Portugese staatsbank CGD (Caixa Geral de Depositos) - ‘de vierde grootste bank ter wereld’.
‘CGD heeft de Angolese Banco Totta in eigendom en Sonangol heeft daarvan 50 pct in handen. En Banco Totta heeft 50 pct van de Sonangol-aandelen’. Banco Totta is met andere woorden even Portugees als Angolees, beweert Paulo. Samen hebben ze een nieuwe ‘Banco Caixa Totta’ gevormd. ‘Waar zit bovendien heel wat geld van de president, denk je? In Portugal natuurlijk’. Paulo maakt zich, ook al door de financiële vervlochtenheid van beider landen, sterk in de blijvende Portugese aanwezigheid in Luanda. No pasaran, die Chinezen. Of toch nog morgen niet…

Maak MO* mee mogelijk.

Word proMO* net als 2781   andere lezers en maak MO* mee mogelijk. Zo blijven al onze verhalen gratis online beschikbaar voor iédereen.

Ik word proMO*    Ik doe liever een gift

Met de steun van

 2781  

Onze leden

11.11.1111.11.11 Search <em>for</em> Common GroundSearch for Common Ground Broederlijk delenBroederlijk Delen Rikolto (Vredeseilanden)Rikolto ZebrastraatZebrastraat Fair Trade BelgiumFairtrade Belgium 
MemisaMemisa Plan BelgiePlan WSM (Wereldsolidariteit)WSM Oxfam BelgiëOxfam België  Handicap InternationalHandicap International Artsen Zonder VakantieArtsen Zonder Vakantie FosFOS
 UnicefUnicef  Dokters van de WereldDokters van de wereld Caritas VlaanderenCaritas Vlaanderen

© Wereldmediahuis vzw — 2024.

De Vlaamse overheid is niet verantwoordelijk voor de inhoud van deze website.