“De rijke landen moeten met meer over de brug komen”

Onenigheid tussen de rijke landen en een groep van een tiental opkomende ontwikkelingseconomieën zorgde ervoor dat de onderhandelingen over de liberalisering van de handel in industriegoederen voor onbepaalde tijd werden stopgezet. IPS sprak hierover met de Argentijnse handelsdiplomaat Néstor Stancanelli.
“We blijven vasthouden aan een multilateraal onderhandelingssysteem”, verdedigt Stancanelli zich tegen beschuldigingen van de rijke landen dat de “Groep van 11” aanstuurt op het mislukken van de onderhandelingen. De gesprekken over de handel in industriegoederen vormen, samen met die over landbouw, een van de pijlers van de huidige Doha-onderhandelingsronde binnen de Wereldhandelsorganisatie (WTO).
De “groep van 11” bestaat eigenlijk uit tien landen: Argentinië, Brazilië, Egypte, India, Indonesië, Namibië, de Filipijnen, Zuid-Afrika, Tunesië en Venezuela.
IPS: Hoe komt het dat de posities zo ver uit elkaar liggen ?
Nestor Stancanelli: Je kan een en ander aantonen met behulp van statistieken. Volgens het ontwerp dat nu op tafel ligt zouden de grote industrielanden - Europa, de VS en Japan – hun tarieven op industriegoederen verminderen met 37 tot 44 à 45 procent. Voor ontwikkelingslanden liggen de reducties tussen 49 à 50 tot 58 procent, ook als je enkele flexibiliteitsmechanismen meetelt.
Waarom zijn die verschillen onaanvaardbaar ?
Het mandaat van de Doharonde zegt dat in de onderhandelingen het principe van de onvolledige wederkerigheid moet gelden. Dat wil zeggen dat ontwikkelingslanden hun tarieven minder sterk moeten afbouwen dan de rijke landen. In de huidige voorstellen is net het omgekeerde het geval: ze zijn in het voordeel van de rijke landen. In de onderhandelingen moeten we het dus opnieuw hebben over het principe dat de rijke landen het meeste tot de liberalisering moeten bijdragen.
Is dat principe een juridische verplichting ?
Het principe van de onvolledige wederkerigheid staat in het mandaat van de Doharonde en het raamakkoord dat de WTO goedkeurde in juli 2004. Het staat ook in het mandaat voor de ministerconferentie in Hongkong in 2005. Die conferentie leverde ook een paragraaf 24 op, die stelt dat de ambitie inzake markttoegang voor industriegoederen en landbouwproducten even groot moet zijn.
Is aan dat principe van vergelijkbare ambitie voldaan ?
Kijk eens waar we nu staan. In het landbouwvoorstel dat nu op tafel ligt moeten de rijke landen hun tarieven met 50 tot 51 procent verlagen. Maar er zijn nog enkele bijkomende beschermende maatregelen ten gunste van de industrielanden. Ze hebben het recht om ‘gevoelige producten’ te definiëren met hogere tarieven. En ze verzetten zich tegen een maximumtarief. De ontwikkelingslanden vragen dat tarieven niet hoger mogen zijn dan 100 procent. Om je een idee te geven: Zwitserland heeft 400 landbouwproducten met een tarief boven de 100 procent. En vier procent van de tarieven in de Europese Unie, samen zo’n honderd producten, ligt boven de 96 procent.
En de ontwikkelingslanden ?
Om je een idee te geven, onze positie is dat de hoogste tarieven op gevoelige producten niet meer dan 26 procent bedragen en het gemiddelde 16 procent. En dat vinden de “grote” landen dan geen significante inspanning. Als het erop aankomt tarieven af te bouwen zeggen ze in het ene dossier net het omgekeerde dan in het andere. Onze positie is redelijk: we willen dat landbouw- en industriegoederen op een gelijke manier worden behandeld, zoals gevraagd door de ministerconferentie van Hongkong. Dat is nu niet het geval.
Is dat de reden voor de huidige spanningen in de gesprekken ?
Daar wordt nu over gediscuteerd. Een verrassing is dat niet, want het blijven tenslotte handelsgesprekken. Wij verdedigen de belangen van de Argentijnse landbouw- en industriesector. Als de tegenpartij met redelijke voorstellen komt, zijn we bereid hetzelfde te doen. We hebben trouwens al voorstellen gedaan.
Maar Argentinië is niet tevreden met de flexibiliteit die wordt geboden in het jongste voorstel van Don Stephenson (de Canadese ambassadeur die voorzitter is van de onderhandelingen over industriegoederen, nvdr) ?
Nee, want zelfs met de flexibiliteit die het voorstel ons biedt, moeten we onze tarieven sterker reduceren dan de rijke landen. De bedoeling van flexibiliteit is dat we de tarieven minder moeten afbouwen voor sectoren die we als ‘gevoelig’ beschouwen. Voor Argentinië is dat textiel, speelgoed, auto-onderdelen en chemische stoffen. Het huidige ontwerp van Stephenson is eenzijdig, het houdt onvoldoende rekening met onze voorstellen.
Wat denkt u van de beschuldigingen dat de groep van 11 het multilaterale systeem zelf ondergraaft ?
Daar maken we ons geen zorgen over. Het is deel van de onderhandelingsstrategie om de schuld voor het gebrek aan vooruitgang op de tegenpartij te schuiven. Maar de echte verantwoordelijken voor de impasse zijn diegenen die veel vragen en zelf weinig bieden. Het zijn die landen die met substantiële elementen moeten komen om van de Doha-onderhandelingen een echte “ontwikkelingsronde” te maken.

Maak MO* mee mogelijk.

Word proMO* net als 2798   andere lezers en maak MO* mee mogelijk. Zo blijven al onze verhalen gratis online beschikbaar voor iédereen.

Ik word proMO*    Ik doe liever een gift

Met de steun van

 2798  

Onze leden

11.11.1111.11.11 Search <em>for</em> Common GroundSearch for Common Ground Broederlijk delenBroederlijk Delen Rikolto (Vredeseilanden)Rikolto ZebrastraatZebrastraat Fair Trade BelgiumFairtrade Belgium 
MemisaMemisa Plan BelgiePlan WSM (Wereldsolidariteit)WSM Oxfam BelgiëOxfam België  Handicap InternationalHandicap International Artsen Zonder VakantieArtsen Zonder Vakantie FosFOS
 UnicefUnicef  Dokters van de WereldDokters van de wereld Caritas VlaanderenCaritas Vlaanderen

© Wereldmediahuis vzw — 2024.

De Vlaamse overheid is niet verantwoordelijk voor de inhoud van deze website.